Advertentie | |
|
27-01-2005, 15:43 | ||
Citaat:
Dan: f'(x)=2*6x2-1+3*6x3-1= 12x+18x2=0 Nu heb je gewoon een tweedegraads vergelijking, waar je heel vaak nulpunten van moet zoeken (ontbinden in factoren, abc-formule). In dit geval is de functie makkelijk te ontbinden: 6x(2+3x)=0 dus 6x=0 of 2+3x=0 x=0 of 3x=-2 x=0 of x=-2/3 Je extremen liggen dus bij x=0 en bij x=-2/3 De waarden die hierbij horen, vind je door 0 en -2/3 in te vullen in f(x).
__________________
Relativeren is een werkwoord
|
27-01-2005, 16:10 | ||
Citaat:
Dacht het te illustreren met een eenvoudig voorbeeld Het principe blijft trouwens hetzelfde hoor, alleen zal je vgl er wat ingewikkelder uit kunnen zien.
__________________
"God has not created man, but man created God." (L. Feuerbach)
|
30-01-2005, 18:28 | ||
Verwijderd
|
Citaat:
219381293819283912 * 0 = 0 0 * 928129382983121231 = 0 123123 * 0 * 2301293012 = 0 ofwel iets * 0 * nogveelmeermeuk => 0 Als je dus een produkt hebt, waarvan het resultaat 0 moet zijn kun je stellen dat een van de factoren 0 is. Even terug naar je voorbeeld dus: 6x(2+3x) = 0 Eigenlijk staat er dan: a * b = 0 waarbij a = 6x en b = 2+3x Uitgaande van wat we hierboven hebben besproken, kunnen we stellen dat: 0 * b = 0 of a * 0 = 0 Ofwel: a = 0 OF b = 0 (dit betekent dat ook zowel a als b beiden kunnen 0 kunnen zijn, immers geldt dan 0*0 = 0). Als we deze uitspraak gaan toepassen bij ons voorbeeld opgave kunnen we dus zeggen dat 6x = 0 (=a) of 2+3x=0 (=b) moet gelden. Je moet dus nu beide vergelijkingen 6x=0 en 2+3x=0 respectievelijk a en b oplossen om uitspraken te kunnen doen over wanneer het produkt van a en b respectievelijk 6x(2+3x) gelijk aan 0 is. HTH |
30-01-2005, 19:07 | ||
Verwijderd
|
Citaat:
Als de 1e orde afgeleide van een functie f(x) bij gegeven x resulteert in 0 betekent dat het een van de volgende situaties: - Er is sprake van een extreme waarde. - Er is sprake van een buigpunt (<= extreme waarde). Om een van de 2 uit te sluiten heb je de 2e orde afgeleide nodig die uitsluitsel geeft van 1 van de 2 situaties hierboven. Je kan dus zeggen of er sprake is van een extreme waarde of een buigpunt bij gegeven punt P(x,f(x)). Bij een buigpunt geeft de 2e orde afgeleide bij gegeven x het resultaat 0. Als je kijkt naar wat een buigpunt van een grafiek nou eigenlijk is is dit ook aannemelijk. Een buigpunt is het punt van de grafiek waarin de grafiek overgaat van: toenemend stijgend <-> afnemend stijgend toenemend dalend <-> afnemend stijgend (dalend <->stijgend, als dit het geval is kun je spreken van een extreme waarde) Als de 2e orde afgeleide 0 geeft bij gegeven x, betekent dat dus dat de eerste orde afgeleide daar een extreme waarde heeft, ofwel de oorspronkelijke functie f(x) daar dus een buigpunt heeft die geen extreme waarde is. Indien de tweede orde afgeleide een antwoord geeft dat niet 0 is, kun je stellen dat je te maken hebt met een extreme waarde; de eerste orde afgeleide snijdt hierbij de x-as dus. Bij een extreme waarde moet je weer onderscheid maken tussen: -(Lokaal/Absoluut) Maximum (eerst stijgend, daarna dalend) -(Lokaal/Absoluut) Minimum (eerst dalend, daarna stijgend) Ik denk dat als je nog op middelbare school zit dat je dit met grafieken mag oplossen. Je plot de 1e orde afgeleide en bekijkt het verloop ervan rondom punt P. Als de grafiek van de 1e orde afgeleide van positief naar negatief door punt P gaat, kun je stellen dat je te maken hebt met een (lokaal/absoluut)maximum (de oorspronkelijke grafiek stijgt dus eerst, en daalt daarna, dus een top). Als de grafiek van de 1e orde afgeleide van negatief naar positief door punt P gaat, kun je stellen dat je te maken hebt met een (lokaal/absoluut) minimum (de oorspronkelijke grafiek daalt eerst en stijgt daarna, dus een dal). HTH |
Advertentie |
|
|
|