Fictie, vannacht geschreven en bij deze opgedragen aan Duivelaartje. MauMau
(Enige gelijkenis van personages en gebeurtenissen met de werkelijk berust op puur toeval. Alle rechten voorbehouden.)
Het was alsof er een dreun weerklonk in de brede zaal, toen hij voor de zoveelste maal neerkletterde op het ijs. Zij glimlachte, hield hem zo onopvallend mogelijk in het oog. Vanuit verre luidsprekers weerklonk onboeiende muziek, zo zacht dat niemand het hoefde te merken. De jongen was overeind gekrabbeld, maar lag alweer, stond vervolgens met een snelle sprong weer op zijn schaatsen.
Zij zat op de tribune samen met een vriendin. Ook zij hadden geschaatst, maar nu hadden ze even geen zin meer. Haar vriendin lachte een spottende lach en wees naar de stuntelende jongen, die zelfs tussen de tientallen anderen aan niemands aandacht meer ontsnapt kon zijn.
Zij reageerde niet. Geboeid sloeg ze hem gade, terwijl hij tientallen keren tegen de vlakte sloeg. Telkens sprong hij vrijwel onmiddellijk weer op, maar tweemaal bleef hij een tijdje zitten op het ijs. Dan keek hij om zich heen en lachte naar de mensen die wel konden schaatsen en met grotere en kleinere bogen langs hem heen scheerden. Na een korte pauze haalde hij diep adem en vervolgde zijn weg over het ijs met hulpeloze slagen, om vervolgens weer met een smak naar voren of naar achteren te kantelen, waarbij zijn benen dikwijls verwikkeld raakten in een vreemde knoop.
Er waren drie mensen op de ijsbaan die hem kenden, vermoedelijk zijn vader, zijn moeder en zijn kleine broertje. Af en toe kon zij zien hoe de vader hem met weidse gebaren het schaatsen probeerde meester te maken of hoe de jongen een ogenblik bleef staan om met één van hen te praten.
Zijn zoveelste poging: hij viel en rolde vrij dramatisch tweemaal over zijn zij, bleef lachend zitten. Eveneens lachend kwam zijn vader op hem toe, wisselde een paar woorden met hem. Hij knikte en begaf zich naar de uitgang van de baan.
Het ijs eenmaal verlaten, liep hij op zijn hockeyschaatsen naar de tribune, waar hij ging zitten op geruime afstand van de twee meisjes en de paar anderen, die over de trapsgewijs geplaatste stoelen verspreid zaten.
Zo op krachten komend, viel zijn blik op haar vriendin, die hem al te opvallend met haar spottende ogen aan het opnemen was. Hij negeerde haar en liet zijn blik verder dwalen naar het andere meisje, dat lang en blond was met een lief en vrolijk gezicht. Eén ogenblik ving ze zijn blik, hij die van haar. Het volgende trok hij zijn handschoenen weer aan en liep met een lachje vol zelfspot de baan weer op.
Haar vriendin wees hem na en stootte haar grinnikend aan. Zij gebaarde terug zonder betekenis. Toen de jongen voor de derde maal met zijn krullerige hoofd tegen de vlakte sloeg, stond ze op. ‘Ik ga even schaatsen, oké?’
Al een halve minuut had hij zonder te vallen iets gedaan wat op schaatsen leek, toen hij voor zich het blonde meisje zag opdoemen, dat voorzichtig schaatsend in zijn richting kwam. Onmiddellijk was alle kunstmatige controle over zijn ledematen verloren en hij raakte uit balans, kantelde naar links en naar rechts, deed een poging om te remmen, die het er alleen maar erger op maakte. In een reflex greep hij zich aan haar vast. Zij wankelde, deed haar best om overeind te blijven, maar faalde. Het ijs was pijnlijk hard onder hun lichamen.
‘Sorry,’ zei hij, maar zij vergaf het hem. Hij kwam overeind en probeerde haar op haar benen te helpen, waarmee hij eerder het tegenovergestelde resultaat bereikte.
Er werd gelachen. Alleen door hen beide; de rest van de wereld bestond niet meer. ‘Alles goed?’ vroeg hij. Het was geen bezorgde vraag, want hij zag het antwoord voor zijn ogen. Ze vroeg hem hetzelfde en beiden antwoordden lachend van wel.
Vlak naast elkaar gleden de jongen en het meisje over het ijs, in elk geval voor zover ze hun bewegingen onder controle hadden. Hij pakte haar hand niet vast, omdat hij niet durfde. Af en toe spraken ze wat, vaak was het stil en dan werd er gelachen. Als de één viel, ving de ander die op, of viel mee, of keek lachend op de ander neer.
Het was vijf uur. De baan sloot vroeg vandaag. Ze zaten naast elkaar op een laag bankje en trokken hun schaatsen uit. Zij had zijn telefoonnummer, hij dat van haar, maar hij mocht beslist niet bellen.
Hij zat thuis en stuurde berichtjes. Voor haar hetzelfde.
Hij vroeg zich af of hij er een vriend bij had, of zelfs een vriendin. Zij sliep tevreden in met de herinnering.