Drie tendensen vielen op in de eerste decennia na de oorlog: allereerst ontstond er een literatuur die uitdrukking trachtte te geven aan de schok en de gruwelen van de nazitijd. Direct na de oorlog representeerden met name W. Borchert en de vroege Heinrich Böll deze tendens met hun Trümmer-literatuur. Later zouden o.a. G. Grass, G. Kunert, S. Lenz en ook W. Kempowski hun vragen aan het Duitse verleden stellen.
Naast de Trümmer-literatuur ontwikkelde zich een pessimistische literatuur: Kafka, met zijn thematiek van de menselijke desoriëntatie, werd ten voorbeeld genomen, met name in de, ook onder Angelsaksische invloeden ontstane, korte verhalen en hoorspelen.
Een zwartgallig pessimisme spreekt uit het werk van G. Gaiser en H.E. Nossack. H.H. Jahnn, H. Kasack en E. Langgässer sloten in hun verhalend proza enerzijds bij de traditie aan, anderzijds bewogen zij zich in werelden tussen realisme en transcendentalisme. Met Heinrich Böll, Günter Grass, Uwe Johnson en Martin Walser manifesteerde zich vanaf het einde van de jaren vijftig de nieuwe naoorlogse Duitse roman, die het Duitse verleden dan wel de actuele politieke en maatschappelijke situatie thematiseerde.
Zo, dit is wat ik snel heb kunnen vinden. Ik denk wel dat ik nog meer kan vinden, als je dat wil. Of misschien heb je hier genoeg mee en kun je verdere linken vinden op het net.
Succes!