Als ik een jager was
zou ik je opjagen als loslopend wild.
Met mijn beste jachtgeweer
zou ik je sobere gestalte achtervolgen.
Ik zou je in een hoek drijven
en mijn vizier vol afschuw op je richten.
Ik zou mijn vinger op de trekker leggen
en je ogen zouden tranen van schrik.
Jij bent niets meer dan een arme wolf,
die de dappere schapen het zwijgen oplegd.
Nu prijs jezelf gelukkige wolf,
dat ik geen jager ben.
___________________________________
In het achtste knoopsgat,
had moeder gezegd.
In het achste knoopsgat,
daar moet je hem naaien.
__________________
Hoe je dacht het te kunnen, zonder te weten hoe het moest.
|