Hallo,
Ik heb morgen 7 juli het mondeling van Nederlands voor het VWO.
Helaas snap ik niks van gedichten en vraag ik dus jullie om hulp om me hier bij te helpen. Het zijn 5 korte gedichten. Van elke gedicht moet ik het volgende weten:
-Thematiek ( waar gaat de gedicht over )
-Symboliek
-Stijlfiguren
-rijm, metrum, emjambement, strofesoort en dichtspraak
-Beeldspraak
Gedicht 1:
Ik zag mijn vader
Ik zag mijn vader dood toen ik dertig jaar
geworden was, toch gaf het mij een harde schok:
wij waren altijd goede vrienden van elkaar
maar toen hij daar zo lag en met zijn lippen trok
alsof hij snauwen ging-- iets wat hij naast nooit deed
terwijl; hij leefde-- leek hij op een dode hond
die,voor hij stierf, nog grimmig in het leven beet,
vertwijfelend omdat hij daarna niets meer vond
hij had iets onvoltooids, doordat men zijn gebit
had weggenomen toen hij langzaam lag te stikken:
meer embryo dan hond, zo lag mijn vader dood.
soms denk ik, als ik droom of vaag te staren zit,
dat ik moet schrijven hoe zijn aanblik mij deed schrikken
maar dat gelukt maar half: ik geef mij niet graag bloot.
gedicht 2:
Afscheid
Het bos dat ik niet meer zie
is het bos dat ik in de aarde
van mijn geheugen bewaarde
met varens tot aan de knie.
ik blijf wel de schoolknaap die
in schuilhoeken van geblaarte.
onmetelijk moed vergaarde
en longen vol poëzie.
ik ben om het even wie
maar ik adem mijn eigen aarde.
Gedicht 3
Zelf
Dit is mijn gezicht, ook al zijn links en rechts
omgewisseld. verward door mijn spiegelbeeld
zie ik foto's steeds met zijn scheiding verkeerd
en weet, wie mij kent ziet een ander gezicht
Geen mens hoort de klank van mijn eigen stem
en wat ik zeg blijft het armzalig verslag
van het binnengesprek dat ik eindeloos voer,
en ik herken mij niet in het tegenwoord.
maar soms als ik schreef en mijzelf vergeet
komen woorden die zeggen wat ik zocht.
ik voel mij verenigd met wie ik ben
en hier is het zelfportret dat ik erken.
gedicht 4
JUF
Ik sta er iedere morgen
ze trekken langs me en groeten,
en geen is er van mij zelf.
ze groeien omhoog met wat sproeten.
ik zoek tevergeefs naar mijn evenbeeld,
trek mijn hand schielijk terug als zij even streelt,
want geen is er van mij zelf.
ze lachen maar wat en ze smoezen
om mijn poeder, de kleur van mijn blouse.
Gedicht 5
Winter
Over de aarde geuren geen bloemen, de dieren
zijn gestorven of weg naar elders, geen lied
wekt onze dromen, maar koud nu weer
waaien de winden ver voort over de wereld.
Zelf de bron van het leven, het zoete licht, sluimert
achter de zee en niet langer meer giet het ons
zoetheid in en levenskracht, maar regen en wind
geven gedachten van sterven aan hen die eenmaal
leven kenden als zaligen,geen lasten droegen
maar dwaalden als goden over de wereld; geen smarten
strekten ons uit op de legers; wenend echter gaan wij nu om,
vergetend de god die wij minden.
Alvast bedankt.
|