|
Steden zijn voorspelbaar. Zelfs als je nieuw bent en de weg niet kent, is het niet moeilijk om de weg te vinden, te raden waar de pleinen zijn, waar het centrum ligt. Het is een natuurwet, iets dat vanzelf gebeurt, ook als een stad in vele verschillende eeuwen wordt opgetrokken: de huizen trekken hun eigen plan en brengen orde.
Dat deze stad anders was, bemerkte ik te laat. Ik drentelde door een luxe woonwijk, rijkelijk voorzien van bomen en pompeuze brievenbussen. Vastbesloten om ook van deze stad de logica te ontrafelen, kwam ik tot de conclusie dat de straat met de meest luxueuze huizen nu aan zijn rechterhand moest zijn. Alles wees erop: de ligging vlakbij het park en de golfbaan, de uitgekiende afstand van de papierfabriek, die een heel eind verderop stond te stinken. Maar bovenal de manier waarop de andere huizen en wegen van die ene lijn opzij weken om ruimte te maken.
De meeste mensen beseffen het niet, maar een stad is een soort slagveld. De huizen mogen er dan wel vredig uitzien – ze doen hun best – maar altijd is er een strijd gaande: welk huis gaat worden uitgebreid, welk huis zal worden platgelegd? Het is meester boven meester. Een spel, dat gewonnen wordt door degene met de gunstigste ligging en een vleugje geluk.
Hoe vaak ik ook heb geprobeerd dit aan mensen uit te leggen, nooit heeft iemand het helemaal begrepen. Ik heb ze verteld dat de huizen een eigen leven hebben, een leven dat los staat van de invloed der mensen. Dat wij in feite degenen zijn die gebruikt worden, voor het oplossen van hún conflicten nog wel!
Bijvoorbeeld die keer in dat café, waar ik zat met een paar mensen die zich mijn vrienden pleegden te noemen. Ik noemde hen zelden.
We zaten daar dus met ons vieren aan één van de vele bezette tafeltjes, temidden van een vaag mengsel van blues en stokoude jazz, live-muziek. Omdat ik genoeg begon te krijgen van het gezemel over het komende EK besloot ik mijn kennis maar eens ten toon te spreiden, iets dat ik daarvoor maar zelden gedaan had.
Kun je het je voorstellen? Mijn haast mythologische kennis, in een café, zomaar voor het oprapen voor ieder die de moeite nam om te luisteren! Na een minuut of wat hadden zich dan ook behoorlijk wat mensen om onze tafel verzameld, ieder met een eigen glimlach op het gezicht, een glimlach die ik daar liever niet in die vorm gezien had. Mijn ‘vrienden’ staarden me een beetje glazig aan, dus negeerde ik ze en richtte mijn pleidooi meer op het grotere publiek. Toen ik zo een kwartier onophoudelijk aan het woord geweest was en het wel tijd achtte voor een adempauze, werd ik aangesproken door een grote vent, harig en zelfbewust, met een uitzonderlijk dom ogende vriendin tegen zijn schouder hangend. Al meerdere keren had hij geprobeerd mijn verhaal te onderbreken, iets dat ik natuurlijk niet had laten gebeuren.
Hij sprak me aan met ‘man’, wat ik niet bijzonder wist te waarderen. ‘Man,’ zei hij dus, ‘ik kan me niet voorstellen dat iemand ook maar iets van al die onzin van je begrepen heeft!’
Mijn antwoord kwam vlug en koel, zoals het hoort: ‘Misschien niet… Ik daarentegen kan me best voorstellen dat jij je dat niet voorstellen kunt. Dat is het verschil tussen jou en mij.’
Tot mijn verbazing was hij in staat mijn zin zodanig te ontleden, dat hij de betekenis eruit haalde. Spottend keek hij op me neer en hij plaatste zijn ellebogen monumentaal op het tafeltje, zijn vriendin als een magneet met zich meesleurend.
‘Dat jij een grotere fantasie hebt dan ik, zal ik niet ontkennen, professortje! En ik zal ook niet ontkennen dat je me vermaakt hebt met je onzinnige gebrabbel. Alleen voel ik het als mijn plicht je er op te wijzen dat er speciale instellingen bestaan voor mensen als u.’
‘Werkelijk?’ vroeg ik, quasi-geïnteresseerd, terwijl ik even symbolisch aan mijn koffie nipte.
‘Ja, ik meen het. Er zijn er talloze van. Mooie grote gebouwen, waarin mensen die eenzelfde soort fantasieën als u koesteren, bij elkaar kunnen komen.’
‘Serieus? En waar bevindt zich dan zo’n instelling?’
‘Niet meer dan drie straten verderop. Moeilijk te missen. Het heet Huize Zeezicht.’
‘Zoals vrijwel alles zonder behoorlijk naam,’ antwoordde ik, ‘Maar ik zal er eens een kijkje nemen.’ De man knikte me vriendelijk toe en liep weg, in elke beweging een fractie van een seconde later door de domme blondine gevolgd: af en toe blijkt een stereotype dus toch te kloppen, dacht ik nog.
Toen we het café verlieten was het al vrij laat op de avond. De vage kennissen met wie ik deze stad bezocht, schenen me ineens met heel andere ogen te bekijken, maar geen van hun vragen beantwoordde ik met meer dan één lettergreep.
Zij gingen een hotel zoeken om de nacht in door te brengen, ik zei dat ik gehoord had over een soort vereniging, die me wel interessant leek, en dat ik ze wel zou weten te vinden. Meer dan drie hotels telde het gat toch niet.
Huize Zeezicht bleek een wit gebouw te zijn met een schuin dak dat nog herinnerde aan de goede oude tijd, die ik overigens nooit had meegemaakt. Ondanks het late uur werd ik, na een half uur lichtelijk te hebben aangedrongen, via een zijdeurtje binnen gelaten. De instelling was niet helemaal wat ik me erbij had voorgesteld, maar de mensen waren aardig en geduldig. Ik vertelde nogmaals het hele verhaal uit het café, waarbij ik hen vanwege hun interesse een paar extra details niet wilde onthouden. Toen ik na een uurtje uitgesproken was, zei één van de vrouwen dat het wel erg laat op de avond was om nog te vertrekken. Zo kreeg ik uit het niets een slaapplaats voor de nacht aangeboden, die ik natuurlijk van harte aannam met de woorden: ‘Gratis? Dan wel.’
Mobiele telefoons heb ik altijd al onzinnige voorwerpen gevonden en het onthouden van de nummers van vage kennissen zie ik als ware tijdverspilling. Het was dan ook pas de dag daarop dat ik ze weer te zien kreeg: Daan, David en Marieke. De eerste kende ik zo ongeveer sinds mijn geboorte, de tweede toch al een jaartje of twintig en Marieke inmiddels drie maanden. Ze waren heel bezorgd zeiden ze. Hadden de politie gebeld om informatie te vragen. Daan en David zat ik een beetje uit te lachen – zodanig dat het in de wijde omgeving te horen was – maar ik moet zeggen dat Mariekes ontstelde gezicht me toch wel iets deed.
Ze zijn nog wel eens wat vaker langs geweest, de twee maanden dat ik in Huize Zeezicht vertoefde. Ik vermaakte me ondertussen vrij goed en vertelde van alles over de zaken waar ik me mee bezighield. Al snel was ik er achter dat dit het best werkte bij de mensen met witte kledij, de anderen waren over het algemeen wat minder geduldig.
Ondanks alles had ik na twee maanden toch het gevoel dat zelfs de meest geduldigen hun interesse een beetje begonnen te verliezen. Eigenlijk had ik ook alles al verteld wat ze weten moesten en dus besloot ik wat zwijgzamer te worden. Niet té zwijgzaam natuurlijk, je kunt het ook overdrijven.
Een paar dagen later werd mij, met een flinke dosis overbodige omhaal, verteld dat ik maar weer eens op huis aanmoest en na een hartelijk afscheid ben ik, wederom een ervaring rijker, vertrokken.
Dat het gebouw in de volksmond Gerrits Gekkenhuis wordt genoemd, hoorde ik later pas.
Maar goed… ik had het instituut dus verlaten, de zon stond hoog aan de hemel en ik besloot de stad nog wat verder te verkennen, wat onderzoek te verrichten, zoals ik dat wel vaker doe.
Zo kwam ik daar terecht, in die schitterend ontwikkelde elite-woonwijk, ervan verzekerd dat ik rechtsaf moest slaan om uit te komen bij het toppunt van het toppunt, het neusje van de zalm, de crème à la crème van de wijde omtrek.
Ik wist wat ik zou gaan zien, want ik heb het nooit mis.
De uitzondering bevestigt de regel, zo heb ik gehoord. Wat ik zag toen ik de hoek omsloeg, stond grofweg gelijk aan niets.
__________________
Romantici rouleren de wereld
|