|
Als je het niets vindt moet je je beklagen bij Toergenjew. Ik houd me aanbevolen voor een andere titel.
- - -
De winter naderde en de avonden werden korter. Steeds vaker zochten de heren elkaar op. Enkele flessen goedkope wijn werden ontkurkt en terwijl de kamer zich vulde met de rook van laffe sigaren, slopen de gesprekken rond.
Onenigheid was er vaak, want zonder dat is er geen leven, maar tot werkelijke twist kwam het nooit. Niemand kan ruziemaken bij kaarslicht.
“Weet u wat ik zo wonderbaarlijk vind aan het leven, beste Barslow?”
“Neen, maar vertelt u.”
“Het donker.”
“Donker, Slavok?”
“Ja, met het ondergaan van de zon. Nu hebben wij kaarsen en olielampen om ons licht te schenken, maar denk je eens in hoe men vroeger uren in volslagen duisternis ronddoolde? Stel je eens voor hoe het was voordat de mens vuur had? Met geen middel was de nacht te verslaan en het gloren van de morgen alleen bracht redding. Het is geen wonder dat de zon vaak de meest geëerde god is.”
“Maar het wordt toch elke morgen ook weer licht? Is dat niet even wonderbaarlijk?”
“Nee, ik zie het al. U begrijpt mij niet, goede vriend. Het donker heeft een veel grotere aantrekkingskracht op mij. Op ieder mens, zou ik durven zeggen.”
“Ik ben geen romanticus als u, dat weet u.”
Slavok stond op van de tafel en wilde weglopen. Bij de deur aangekomen draaide hij zich echter om.
“Het is geen misdaad, Barslow. Het is alleen spijtig. Het donker… maakt alles eender. Als een grote gelijkmaker.”
Hij liet zijn krakende armen zakken. Sluipend kwam hij naar de tafel. Hij blies de kaars uit en liep na een groet met stevige pas de deur uit. Barslow zat in het donker en nipte aan zijn glas terwijl zijn wenkbrauwen er het hunne van dachten.
In het huis van Barslow bleven zij dan tot diep in de nacht bij elkaar. Diens vrouw lag reeds in bed en alle bedienden waren naar de slaapvertrekken. Zij discussieerden over het leven, de waarheid, de filosofie of gewoon over de dingen van alledag. Alleen de laatste weken bracht Slavok het gesprek steeds vaker op het donker en de zogenaamde macht daarvan.
Barslow kon met de beste wil van de wereld niet inzien wat er zo groots aan was, en liet de ander maar praten. In het begin probeerde hij het gesprek om te buigen naar een ander onderwerp, maar toen hij ondervonden had dat dit alleen maar leidde tot een heviger relaas over het donker, liet hij het rusten. Naarmate het gelaat van Slavok bleker en zijn gestalte magerder werd, verdwenen de andere onderwerpen meer en meer naar de achtergrond.
Het was op een donderdag dat Barslow het zat was.
“Goede Slavok, u praat nu al weken achtereen over uw passie voor het donkere van de nacht en de duisternis van het land van Morpheus, zoals u zich zo beeldend weet uit te drukken. De andere zaken komen nauwelijks nog aan bod! Heeft u geen borreling van ideeën, van denkbeelden die u met mij wilt delen?”
“Barslow, goede vriend! Het spijt me als ik je verveel met mijn praatjes, maar je slaat de spijker op zijn kop. Buiten het donker, interesseert niets mij meer. Ik weet het, ik ben geen goede gesprekspartner. Vergeef me daarvoor.”
“Maar hoe komt dit zo? U was altijd al gevoeliger voor indrukken dan mij en u koos uw onderwerpen uit de natuur of sprak graag over dat wat de kracht der mensen te boven gaat. Vaak sprak u over de dood en ik ken vele van uw fascinaties, maar vanwaar deze eenzijdigheid!”
“Laat mij het u vertellen. Het is gekomen sinds ik het licht in mijn huis heb afgezworen. Wees niet bang, ik ben geen man die de zon verafschuwt en ik kan nog altijd genieten van de schoonheid die het daglicht blootlegt. U weet dat ik geen vrouw heb, maar ik leid niet het bestaan van een kluizenaar. Het was iets wat ik eens las en het zette mij er toe aan om kaarsen, haardvuur en olielampen uit te laten wanneer de zon haar rondgang vervult heeft.”
“U leeft in het donker?”
“Zeker. De gehele avond zie ik geen hand voor ogen. Ik moet u bekennen dat het me eerst ongemakkelijk maakte. Mijn kamer voelde kouder aan dan normaal en ik was niet bekend genoeg met waar alles stond, zodat ik mij geregeld stootte. Maar op den duur leerde ik de schoonheid ervan kennen. Ach, het is een prachtig gevoel. In het duister kunt u niets meer onderscheiden, ook uzelf niet. U lijkt samen te smelten met al het andere en wanneer de afkeer voor het donker van u afvalt, voelt u zich machtiger dan ooit!”
“Nu overdrijft u. Het donker is gewoon een afwezigheid van licht dat in de ogen kan vallen. U ziet inderdaad niets, maar u maakt het nu wel erg mooi. Ik wil er niet aan geloven!”
“U zou het eens moeten proberen, goede Barslow. Het brengt een zekere... oneindigheid over u.”
Met een glimlach bevochtigde Slavok zijn vingers en kneep hij de vlam van de kaars dood. Barslow hoorde voetstappen en voelde hij zijn hand gestreeld werd door twee steenkoude vingers. Vanuit het donker wenste Slavok hem een goedenacht en de deur viel in het slot. Barslow bleef achter met kippenvel.
Ook na zijn uitleg wilde Slavok over niets praten dan het duister waarin hij steeds vaker leefde. De avonden waarop de twee elkaar zagen werden steeds zeldzamer en na een poos gaf Barslow toe aan een verlangen dat al lang in hem knaagde.
Op een avond, toen zijn vrouw en het personeel sliepen, begaf hij zich naar de kamer. Hij draaide de olielamp naast de deur uit en ging in de stoel zitten. De enige bron van licht was de kaars op de tafel voor hem. Hij tuitte zijn lippen, maar bedacht zich. In plaats daarvan maakte hij zijn vingers nat en kneep hij de vlam uit.
Het was donker.
“Slavok! Slavok! Doe open, ik ben het, Barslow!”
“Ik kom er aan.”
Slavok opende de deur en Barslow tuimelde naar binnen. Angstig om zich heen kijkend en bleek van gezicht greep hij Slavok bij de kraag.
“Slavok! Ik deed wat je zei, ik was in duisternis! Het was verschrikkelijk!”
“Kom, kom vriend. Doe je jas uit en pak een stoel, dan kunnen we erover spreken.”
Slavok ontdeed zich trillend van zijn jas en ging voorzichtig op een stoel zitten. Een glas bloedrode wijn werd voor hem neergezet en hij zag hoe Slavok met tegenzin een kaars aanstak.
Barslow barstte los.
“Ik deed de kaars uit en het was compleet donker in mijn kamer. Zoals u zei, voelde ik me koud worden maar in plaats van uw beloofde schoonheid, werd ik overvallen door angst! Er was niets meer te onderscheiden. Ik voelde mij alsof ik diep onder de grond lag, gestorven en begraven!”
“Barslow! Je slaat wartaal uit! Je moet niet bang zijn voor het donker. Je moet het accepteren en in je opnemen. Zie het niet als een dreiging, maar laat het in en door je heen gaan. Sluit je ogen, als het je helpt.”
“Maar het was of ik recht in de gapende muil van de dood keek!”
“Nu overdrijf je, vriend.”
Kort glimlachte Slavok.
Barslow voelde zich al snel op zijn gemak in het bijzijn van zijn vriend en een kaars. Hij luisterde hoe Slavok nog meer vertelde over hoe mooi het volledige duister was en hoeveel het voor hem betekende. Tegen beter weten in werd Barslow verleid om het nog een keer te proberen, maar ditmaal met zijn vriend erbij. Zij zouden elkanders hand vast kunnen houden.
Slavok kneep de vlam dood met zijn vingers.
“Slavok?”
“Ik ben hier Barslow. Wees niet bang. Hier, voel mijn hand.”
“Slavok, ik kan niets zien! Het is alsof er niets meer bestaat. Zelfs de stoel onder me voel ik al niet meer. Ik weet het zeker, dit is als sterven!”
“Beheers je, Barslow. Dit is het tegenovergestelde van sterven. Wie de absolute donkerte kan trotseren, zoals ik, hoeft nergens meer angst voor te koesteren. Dit ontbreken van alles beleert u. Zo weet u hoe is het om te sterven en hoe u kan leven in de dood! Zo overwint u het graf!”
“Slavok, je stelt me niet gerust. Waar is je hand?”
“Zwijg! Merk je niet hoe je zintuigen schreeuwen om prikkels? Hoe je hersenen iets zoeken om zich aan vast te klauwen? Maar zij vinden niets. Je bent nu dood, maar je leeft. Je bent gestorven, maar het heeft je niet gedeerd. Voel je niet, hoe je eeuwig leven zal?”
“Nee Slavok, ik voel het niet. Al wat ik voel is hoe ik wegzink alsof ik in een koude rivier gevallen ben. Je stem lijkt ook van steeds verder te komen. Zit je nog hier naast me aan tafel?”
“…”
“Slavok?”
Op het moment dat het zonlicht de binnenkant van zijn oogleden rood kleurde, stond Slavok op van de tafel Het was alsof hij wakker werd. Zijn botten kraakte na het lange stilzitten en hij merkte hoe de koude greep van zijn vriend zijn even koude hand omklemde. Hij keek Barslow onderzoekend aan.
Deze lag voorover over de tafel en zijn huid was nog bleker dan de avond ervoor. Slavok voelde aan de pols van zijn vriend en schudde het hoofd.
“Het spijt me, Barslow. Ik vrees dat we voor altijd gescheiden zijn. Jij zal nooit weer leven en ik zal nooit opnieuw sterven…”
- - -
LUH-3417
|