Wanneer de weg weg is
5.00 Uur ’s ochtends. Woelend lig ik bed, ik wist dat ik niet naar het toilet moest gaan want dan kan ik niet meer slapen. Het Grote Gevaar zit nu al in m’n hoofd. Piekeren. Draaien en woelen tot je nachthemd zo om je heen gedraaid is dat je een omhooggevallen Bifi-worstje lijkt. Wat moet ik nog allemaal doen? Wat ga ik doen als ik afgestudeerd ben? Werken is aantrekkelijk om het geld. Verder studeren kost geld, maar je leert nog wel eens wat. Reizen kost een berg geld, maar je doet een schat aan levenservaring op. Al piekerend raak ik thuis steeds verder van huis.
Weet je, ik werk als bijverdienste in een psychiatrische inrichting. Daar wonen pas mensen die verdwaald zijn. Geen zwakzinnige die kwijlend en raar spastisch trekkend mij aanstaren, want daar heb ik ook niets mee. Nee, daar zitten mensen die ooit waren zoals jij en ik.
Christiaan, een man van middelbare leeftijd komt naar me toe en vertelt dat als hij z’n neus snuit dat dan z’n hersenen krimpen. Maar dat is niet erg want daar heeft hij al langer last van. Ik kijk geïnteresseerd en haal m'n neus overdreven hard op. Ik loop naar de kamer van Tineke, een bijna bejaarde basisschoollerares, alleen zijn in de loop der jaren haar kinderen wat veranderd. Ik doe de deur van haar kamertje open en zie witte badhanddoeken strategisch verspreid over de hele kamer. Ik tel de kinderen, het zijn er ongeveer vijftien, een klein klasje. Op het bed zit Tineke, een klein vrouwtje zonder gebit. Met om haar nek een roze en grijze das die ze zowel zomer als winter aan heeft. Ze kijkt me vriendelijk, met een wazige blik aan en begint te vertellen. Over haar pop die boven op de kast staat. Ze durfde vannacht niet te slapen omdat ze bang was dat de pop haar aan zou vallen.
Dan heb je nog Arie. Arie heeft de ziekte van Korsakov. Hij wordt elke dag wakker in een nieuw gebouw, met nieuwe mensen in een nieuw dorp. Hij is elke dag duizelig en elke dag heeft hij geen trek in eten. En elke dag vraagt hij of hij even naar buiten mag. Als ik ’s ochtends wakker word na een avondje stappen weet ik soms ook niet meteen waar ik ben en al helemaal niet hoe ik er ben gekomen. Maar in de loop van de dag komt het meestal helemaal of gedeeltelijk wel weer terug.
Wat als je thuis niet meer weet dat je ver van huis bent? Na al het diepzinnig gemijmer over de toekomst val ik in een diepe slaap van ongeveer tien minuten. Het is de wekker die m’n ogen openbreekt. Moe, maar enigszins gerustgesteld sta ik na een half uurtje snoozen toch op. Zolang ik de weg nog weet is er niets aan de hand. Wie weet waar ik over jaar ben, in welk land, welke universiteit of bij welk bedrijf. Misschien hang ik dan wel aan de deur bij de bijstand. Wie dan leeft, wie dan zorgt.
|