Ik heb ooit eens een soort van column-achtig stukje geschreven en ik ben benieuwd wat andere mensen, die ik niet ken, er van vinden.
-------------------
In het wiel
Drie weken heb ik nu al een echte racefiets en meteen heb ik al twee wielertermen intensief meegemaakt, aan den lijven ondervonden en gevoeld. De ‘hongerklop’ en de term ‘in het wiel zitten’. Ik ben erachter dat je die laatste het beste kunt hebben, hoewel dat natuurlijk niet moeilijk te constateren is. De hongerklop kreeg ik toen ik eens een keer twee uur ging fietsen in plaats van het gebruikelijke uurtje. En omdat ik geen eten had meegenomen begon ik op driekwart van de rit serieuze honger te krijgen. Dat effect werd nog eens versterkt door het feit dat ik onderweg niet al te zuinig met mijn drinken was omgegaan plus het feit dat het behoorlijk hard waaide. En op de een of andere manier leek ik altijd tegenwind te hebben. De laatste twintig minuten waren bijna als een hel en ik kon alleen maar aan patat, marsen en chips denken. Toen ik die middag uiteindelijk thuis kwam heb ik me op een dergelijke manier volgevreten dat ik de hele avond haast geen hap meer door mijn keel kon krijgen. Leuk, dat wielrennen.
In het wiel zitten heb ik nog nooit zo zalig ervaren als tijdens een trainingsrit van bijna drie uur. Na wat meer dan een uur zat ik in Flevoland. Op de brug over het Gooimeer had ik de wind in de rug. Heerlijk. Ik bedacht me dat het voor de renners die mij af en toe tegemoet kwamen geen pretje moest zijn om zo tegen de wind in te moeten beuken. Maar wat maakte mij dat uit, ik had wind mee. Inderdaad, ik had wind mee. Totdat ik door mijn vooraf uitgestippelde route werd gedwongen om linksaf te slaan. Ik reed zo een open veld in, de wind kwam schuin van voren en ik kwam bijna niet meer vooruit. Mijn route ging over de dijk langs het Gooimeer, richting Almere-Haven. Daarna zou ik weer een brug nemen en terug in Noord-Holland komen, om zo richting [woonplaats] te gaan. Maar tot overmaat van ramp was ik vooraf vergeten de windrichting in de gaten te houden. De hele dijk lang had ik wind tegen, zo’n tien kilometer. En niet zomaar wind, het was haast een storm te noemen. Gelukkig had ik deze keer wel genoeg eten bij me. Maar ach, aan eten heb je alleen iets als je honger hebt, niet als het waait.
Na een tijdje alleen tegen de wind in gebeukt te hebben, zag en hoorde ik achter me een brommertje aankomen. En hoewel dat bij de profs strikt verboden is, kon ik maar aan één ding denken: pak dat wiel, pak dat wiel, al is het maar voor vijftig meter. Toen het brommertje me passeerde zag ik dat er een meisje van een jaar of twintig/vijfentwintig op zat. En tot mijn grote verbazing kon ik het wiel met wat moeite houden. Dat brommertje ging hooguit vijfentwintig kilometer per uur. Tien meter ging het goed, ik kon met wat bijtrappen zo naar Almere-Haven worden gezogen, totdat zich een nieuwe zorg aandiende. Het meisje op de brommer keek om en wat ze zag maakte haar waarschijnlijk niet al te vrolijk: achter haar was een jongeman als een waanzinnige achter haar aan aan het fietsen en zij kon niet harder. Toch bleef ik doorgaan, op deze manier zou ik snel van die rotdijk af zijn. Maar vijfhonderd meter later keek ze weer om en toen gaf ik het op. Ik voelde me niet echt in een prettige situatie op deze manier. Hoewel het voor een amateur-wielrenner normaal is om een beetje van brommertje te profiteren, al zit daar een meisje op, begonnen sommige voorbijgangers al behoorlijk raar te kijken. Ik hield de benen stil en toen het meisje op de brommer een stukje was weggereden, ging ik op eigen kracht verder.
Toen ik achterom keek zag ik tot mijn grote vreugde twee wielrenners achter mij aan rijden. Zo snel mogelijk begon ik voor zover mogelijk mijn tempo een beetje op te voeren om straks te proberen mee te springen in hun wielen. Toen ze langszij kwamen bleken ook zij niet al te hard te gaan. De ene renner was een man van middelbare leeftijd en de andere leek mij zijn dochter. Ik trapte van de ene verbazing in de andere. De dochter bleek namelijk zo’n kind te zijn dat niet wielrende om te wielrennen, maar puur om te bewegen. Haar reet was niet groot, eerder gigantisch. Jan Ullrich in de winter is er niks bij. De volgende verbazing die mij trof was dat ze een ‘Gerolsteiner’-broekje aan had. Gerolsteiner ! Wie verzint het! Ik zit me kapot te rijden en ik word ingehaald door zo’n dikzak die een Gerolsteiner-broek aantrekt. Hoe haalt zo iemand het in haar hoofd?! Nu had ik zelf een CSC-bidon bij me, dus ik moet niet al te hypocriet worden, maar Gerolsteiner en zo’n reet, dat hoort gewoon niet. Toch had ik vooraf niet kunnen vermoeden dat ik ooit blij zou zijn om achter zo’n dikke reet aan te fietsen.
Ik bleef totaan Almere-Haven in haar wiel zitten. Ik moet toegeven, het was heerlijk toeven.
Laatst gewijzigd op 14-07-2006 om 09:49.
|