|
Het verraad van de intellectuelen
’Ik beschrijf hoe mensen echt zijn’
Interview
door Yoram Stein
De vlijmscherpe Engelse cultuurcriticus Theodore Dalrymple was in Nederland voor de Nexus-conferentie over ’de goede samenleving’ en ’het verraad van de intellectuelen’. Zijn nieuwe boek ’Beschaving, of wat ervan over is’ verscheen deze week. Trouw sprak met de in Frankrijk wonende psychiater over de rellen in de Franse steden. ,,Intellectuelen willen de rauwe werkelijkheid van de samenleving waarin ze leven niet onder ogen zien."
Wat is er over van de beschaving? Wie de boeken van de Britse psychiater Theodore Dalrymple leest, moet het ergste vrezen. Jarenlang werkte hij als arts in een gevangenis en een ziekenhuis van een Engelse sloppenwijk. Wat hij daar dagelijks meemaakte aan geestelijke armoede, was schrijnender dan de ergste fysieke armoede die hij in Afrika en Azië als arts van dichtbij had gezien.
Dalrymple legt uit hoe het gekomen is dat hij als psychiater niet langer individuen onderzoekt, maar de samenleving als geheel. „Ik werkte in een ziekenhuis waar 1200 zelfmoordpogingen per jaar werden gedaan. Omdat het mijn baan was, sprak ik met deze mensen over hun leven, en er bleek psychiatrisch niet veel aan de hand te zijn. Wat er verkeerd was, was de manier waarop ze leefden. Dus ik vroeg me af: waarom leven ze zoals ze doen?”
Zijn uitwerking van deze vraag beviel Engelse uitgevers niet. Zij weigerden zijn boek over het leven van de onderklasse uit te geven; in Nederland is zijn boek een succes. ’Leven aan de onderkant’ beleeft hier inmiddels zijn derde druk. Dalrymple begrijpt niet waarom hij in Engeland als reactionair wordt weggezet. „Wijzen op het zeer lage peil van onderwijs dat mensen in de sloppenwijken genieten, zie ik niet als rechts of links, het is simpelweg de werkelijkheid.”
Waarom voelen mensen zich dan onprettig door zijn boeken? „Het is sentimentaliteit”, antwoordt Dalrymple. „De meeste mensen in Engeland willen blijven geloven dat alle problemen komen van de autoriteiten, dat geen probleem kan komen van gewone mensen, en dat gewone mensen altijd goed zijn. Als de autoriteiten hun niet zulke vreselijke dingen zouden aandoen, zouden gewone mensen niet alleen goed, maar zelfs geweldig zijn. Ik beschrijf hoe mensen werkelijk zijn. Wat kun je bijvoorbeeld zeggen van een drugsverslaafde die gevonden wordt na het nemen van een overdosis? Hij ademt niet meer en hij wordt naar het ziekenhuis gebracht waar zijn leven wordt gered. Als hij wakker wordt, zijn de eerste woorden die hij tegen de dokter zegt [Dalrymple fluistert]: ’geef me een peuk, jij gore hoer’. Wat kun je daarvan zeggen? Kun je zeggen: dit is aantrekkelijk? Het is het soort gedrag dat je steeds meer ziet in Engeland en niemand geeft er commentaar op.”
Volgens Dalrymple ontbreekt het de mensen die in de onderklasse leven – zoals de mensen die we de afgelopen weken in Frankrijk auto’s in brand hebben zien steken – niet aan materiële welvaart. Ze hebben genoeg geld om te eten en te drinken, en velen hebben dankzij illegale activiteiten de nieuwste elektronische gadgets en de hipste sportkleding weten te bemachtigen. Maar hun levens zijn leeg en doelloos.
Gedeeltelijk komt dat volgens Dalrymple door de verzorgingsstaat die deze mensen in de onderklasse als huisdieren in leven houdt door hun uitkeringen te verstrekken waarmee ze kortstondig genot kunnen beleven. De enige middelen waarmee de onderklasse volgens zijn beschrijving haar verveling bestrijdt, zijn het consumeren van grote hoeveelheden drank en drugs, het opzoeken van steeds gewelddadiger en misdadiger kicks, en het aangaan van steeds weer nieuwe seksuele relaties, waardoor de meeste kinderen geboren worden in gezinnen waarin het woord ’vader’ geen betekenis meer heeft, behalve dan in strikt biologische zin.
Maar een nóg belangrijker oorzaak voor de leegte in de levens van miljoenen mensen in de westerse wereld is volgens Dalrymple te danken aan de intellectuelen die bezeten zijn geraakt van het idee dat alle cultuurschatten uit het verleden moeten worden vernietigd, of ’gedeconstrueerd’, zoals dat in postmodern jargon heet.
Daardoor is er geen standaard meer van beschaving waaraan mensen in de onderklasse zich kunnen optrekken. „Het ontbreken van zo’n standaard doet volgens de politiek- correcte opvatting iets goeds: het garandeert dat niemand meer tekort kan schieten. Maar het opheffen van standaarden in het onderwijs zorgt bijvoorbeeld voor desastreuze gevolgen. Een van de redenen voor de rellen in Frankrijk is dat 75 procent van de jongeren in de sloppenwijken slaagt voor een eindexamen waarvoor in 1970 slechts vijftien procent slaagde. Dit eindexamen stelt natuurlijk niets meer voor, maar die jongens begrijpen dat niet en voelen zich onrechtvaardig behandeld. Dat is ook het grote voordeel van elitair onderwijs: je geeft mensen een ticket om aan de ellende van een Clichy-sous-Bois te ontsnappen. En als dan vijf procent erin slaagt om er op eigen kracht bovenop te komen, dan gaat daarvan ook een positief voorbeeld uit voor de anderen.”
Boos is Dalrymple eigenlijk alleen op de intellectuelen en de politici, niet op de mensen uit de onderklasse zelf. „Het politiek correcte dogma luidt dat alle culturen gelijkwaardig zijn, en dat het daarom niet uitmaakt of je je leven wijdt aan drugsverslaving en criminaliteit of aan iets anders. Volgens de avant-garde is het zelfs beter om iets destructiefs te doen dan om te proberen een burgerlijk bestaan te leiden, want ’taboes doorbreken is altijd goed’. Maar sommige taboes, zoals het taboe op het koken van baby’s in hete olie, is misschien zo gek nog niet. Dat is wat ik de intellectuelen dan ook verwijt: ze zijn zonder na te denken over de consequenties voor de samenleving stelselmatig bezig zich te verzetten tegen alles wat we uit het verleden geërfd hebben.”
Het thema van de Nexus-conferentie, ’Het verraad van de intellectuelen’, is dan ook een kolfje naar Dalrymple’s hand. In zijn vorige boek ’Leven aan de onderkant’ moesten met name de sociale wetenschappers eraan geloven, omdat zij in hun theorieën consequent de vrije wil van mensen achterwege laten. Dat mensen een vrije keuze hebben, is namelijk niet met meetinstrumenten vast te leggen, terwijl zaken als inkomen, sekse, genetisch materiaal en zelfs racisme wel te meten zijn, en daarom in de logica van de sociale wetenschappers ook betere verklaringen zijn.
Deze ideeën dringen via de massamedia door naar de onderklasse, waar ze tot een ware tragedie leiden. De gedetineerde cliënten van Dalrymple zeggen hierdoor stuk voor stuk dat ze slachtoffers zijn in plaats van daders. Volgens hen kunnen ze er niets aan doen dat ze iemand vermoord hebben. ’Het mes ging erin, dokter’, is de veelzeggende titel van een van de hoofdstukken uit zijn eerste boek.
Zijn nieuwe boek ’Beschaving, of wat ervan over is’ analyseert het verraad van de intellectuelen en estheten nog diepgaander. De revolutionaire drang van Virginia Woolf en Karl Marx om alles kapot te maken; het perverse verlangen om taboes te doorbreken en zo de morele standaard omlaag te halen van mensen als D.H. Lawrence en Marilyn Manson, analyseert hij met scherpe pen. Daartegenover staan de tijdloze lessen in beschaving van mensen als Shakespeare, Toergenjev en Stefan Zweig. De mens is niet van nature geneigd tot het goede, leert Dalrymple met deze essays. We moeten zuinig zijn op onze beschaving. Want als alle beschaving verdwenen is, rest alleen nog de leegte.
Dalrymple vertelt hoe veel intellectuelen reageren op de rauwe werkelijkheid die hij in de sloppenwijken aantrof. „De eerste reactie is: ’het gebeurt niet’. ’Je overdrijft’. ’Je bent er bewust naar op zoek gegaan’, enzovoorts. De tweede verdedigingslinie is: ’het is altijd al zo erg geweest.’ Het maakt dan niet uit dat het dertig jaar geleden nog niet zo erg was. Om de een of andere reden is de vergelijking met 260 jaar geleden relevanter dan de vergelijking met dertig jaar geleden.”
„Dan is de derde verdedigingslinie: wat maakt het überhaupt uit? Ik was aan het praten met een kunstredactrice van een bekend links tijdschrift, en ik had het over het onaantrekkelijke gedrag van mensen die in het openbaar dronken zijn, dat je bijvoorbeeld ziet, als je op een vrijdag of een zaterdagnacht naar een willekeurige Engelse stad gaat, en daar mensen in de goot ziet kotsen. En zij zei: wat maakt het nu uit dat ze dat doen? Het kan toch weer schoongemaakt worden? En ik dacht: wat is er gebeurd met een land waarin je met behulp van zeer sterke filosofische principes moet beargumenteren dat het verkeerd is om te kotsen in de goot? En dan gaat het niet om één persoon, maar om duizenden. Toen ik opgroeide, had je geen argumenten nodig om te bewijzen dat het verkeerd was om in de goot te kotsen. Het werd algemeen geaccepteerd dat je zoiets niet deed. En nu wordt zoiets filosofisch onderzocht zodat je tot het cartesiaanse punt moet komen van waaruit het mogelijk is om met behulp van zuiver logische redeneringen te bewijzen dat het verkeerd is om in de goot te kotsen. Wat kan ik zeggen? Ik ben dan gewoon sprakeloos.”
|