|
Vandaag had ik een nieuwe letter geleerd op school. Ik huppelde blij naar huis met de trotse wetenschap dat ik binnenkort hele woorden zou leren schrijven. Net zoals grote mensen dat doen. Ik dagdroomde over mijn 7e verjaardag, over 10 nachtjes was dat al. Mijn huis was dichtbij school en ik had mijn eigen sleutel. Zachtjes deed ik de deur open. Zo neutraal mogelijk liep ik naar de huiskamer. Mama zat op de bank, papa was werken. Ik zei gedag en liep richting de snoepjeskast. 'Je mag er twee, en denk erom, alleen die oude, het nieuwe zakje moet dicht blijven.'. Dag in, dag uit, na school of in het weekend, ik mocht altijd twee snoepjes. En alleen onder toezicht. En mama was er altijd. 'Ik heb vandaag een nieuwe letter geleerd!', probeerde ik. 'Oh.' Na deze dooddoener moest ik luisteren naar mama's verhalen over wat ze vandaag allemaal gedaan had, en ik moest ook echt luisteren en niet mijn gedachtes laten afdwalen, want dan werd ze boos. Ik reageerde zo geinteresseert mogelijk. Ik loerde even naar buiten; het was nog steeds guur weer en mijn vriendjes en vriendinnetjes zouden wel niet buiten spelen. Na mama's verhalen ging ik naar mijn kamer en ging tekenen. Ik lag languit op de vloer met een stift. Het werd een konijn. Ik maakte er lange weelderige oren aan zodat je kon zien wat het was.
Om half zes kwam papa thuis. Mama was al eten aan het koken. Papa zei me geen gedag. Papa zei me nooit gedag. Soms commandeerde hij me, en hij duwde me altijd opzij als ik in de weg stond. Hij kuste mama gedag en ging aan de tafel zitten. Ook ik moest aan tafel zitten. Ik speelde met mijn mes en vork. Papa werd boos. Het maakte teveel herrie. Het eten kwam eraan. Witlof, aardappels en karbonade. 'Gatver, witlof', meldde ik. Nu was mama boos. 'Je weet dat je maar één groente niet mag lusten, en dat zijn spruitjes. Alle andere groenten moet je gewoon opeten.' 'Maak er dan witlof van', probeerde ik. 'Je moet kiezen! Of witlof eten, of de volgende keer spruitjes eten.' Ik zei niets meer en begon aan een aardappel. De karbonade ontdeed ik met mijn kindervingertjes van het bot en het randje vet. 'Loop niet zo te klooien met je eten! Vies kind!'. Ik at mijn witlof voor de helft op en legde mijn bestek neer. Papa werd bozer en ik begon te snikken. 'Ik heb geen honger meer, ik wil niet meer.' 'Kindertjes in de arme landen zouden blij zijn met dit voedsel, verwend kreng!'. Papa stond op en ik kroop ineen. Hij kwam dichterbij. Ik kreeg een mep, en nog een. Mijn kaak voelde doof en op mijn arm stond een rode handafdruk. Ik weigerde om te huilen. Hij sleurde me mee en sloot me op in mijn kamer. Daar huilde ik alsof mijn leven ervan af hing. Ik lustte het echt niet, ik haatte eten, alle soorten eten. Toen ik uitgehuild was en de laatste snikken weg waren, ging ik verder aan mijn tekening. Ik maakte het konijn zwart. Zijn oren werden rood.
Na nog twee konijnen begon ik weer te huilen en klopte op de deur. 'Mag ik eruit? Pappie, alsjeblieft, mag ik eruit?' Mama deed de deur open. 'Rotkind'. Maar ik was weer vrij en vloog naar buiten, de regen in, waar ik me veilig voelde. Ik liep weg, de buurt door, oh ik hield zo van de straat. Ik gluurde bij mensen naar binnen, voor zover als ik over de vensterbank heen kon kijken. Al die families, kinderen die lachten, die naast mama en papa op de bank zaten en lachten, naast een warme kachel voor de tv. Ik voelde me jaloers, maar toch, ik was nu eenmaal een rotkind dus ik zou daar nooit komen, in een wereld van ouderliefde.
Ik liep met gebogen hoofd weer naar huis en forceerde binnen een glimlach. Ik had fijn gespeeld buiten. Over mijn natte kleren werd niks gezegd. Langzaam droogde ik op terwijl ik achter mama's bank, op de grond, tegen de kachel aan zat. Ik moest achter de bank, want ik mocht geen tv kijken. Uiteindelijk werd het bedtijd.
De volgende ochtend ging mijn wekker, het was kwart voor zeven. Papa was al wakker. Ik trippelde naar de huiskamer en keek tv. Zometeen begonnen de tekenfilmpjes. Gisteren was alweer uit mijn kindergeheugen gewist. Om half acht pakte ik de kleren die voor me klaar lagen. Weer die stomme te kleine broek en ik wilde die grijze trui helemaal niet aan. Maar mama sliep nog dus ik waste me en trok het maar aan. Papa trok de deur achter zich dicht. Ik was alleen. Ik ging de keuken in, pakte een boterham en propte hem onderop de vuilnisbak. Ik had geen honger, maar mama zou boos worden als ze wist dat ik die boterham niet opat. Zonde van het geld, zou ik te horen krijgen. Ik liep naar school en speelde met vriendjes op het plein. Het was vrijdag, iedereen was vrolijk. Ik hoorde de bel van de concierge en we renden naar de deur naar het lokaal. Groep drie, vandaag geen nieuwe letter. We begonnen met tekenen en ik begon weer aan een nieuw konijn. Zwarter als gisteren.
Eind van de dag gingen we naar de gymzaal en ik moest mijn gymkleren aan. In de meisjes kleedkamer trok ik mijn grijze trui en te kleine broek uit en verschool me half achter mijn jas die aan het haakje in. Tevergeefs. Chantal keek in mijn richting. 'Je zit onder de blauwe plekken.', lachte ze. Ik lachte bang terug. 'Ja, haar vader slaat haar zeker', vulde Angela toe, een meisje dat een jaar ouder was als ik. Hoe kon ze dat in godsnaam raden? Ik trok snel mijn gymkleren aan en zei niks. Iedereen grinnikte en ik haatte mijn lichaam. De volgende keer met gym zou ik me verstoppen of weglopen. In de zaal moesten we ballen overgooien, maar alles deed pijn aan mij. Ik ving niets en weigerde op een gegeven moment ook om te gooien. De juffrouw zag het. Ook zij werd boos. Ik moest me aankleden en alleen in de klas gaan zitten. Tranen welden op in mijn ogen. Geen woord kwam uit mijn mond. Ik probeerde de tranen tegen te houden, maar ze kwamen toch. En alle kinderen zagen het en begonnen te jennen. 'Huilebalk, huilebalk, jankerd...' Ik rende weg en in de kleedkamer beet ik mezelf zo hard als ik kon in mijn onderarm. De pijn stopte mijn tranen accuut. Pijn was mijn straf. Ik haatte mezelf. Ik trok mijn trui aan en mijn broek en liep, een beetje snikkend, terug naar de klas. Mijn tafeltje was leeg. Ik bleef zitten tot mijn hoofd even leeg was van binnen. Toen ik de bel hoorde kwam de klas net terug en vloog ik met jas en al naar buiten. Vandaag huppelde ik niet, ik rende. Steeds langzamer tot het steegje achter mijn huis. Ik wilde niet naar huis, naar mama die mijn betraande gezicht zou zien en boos zou worden op een kutkind als mij. Ik ging zitten op het muurtje. Ik was gevangen, gevangen in een kinderwereld zonder vrijheid, zonder begrip. Gevangen tussen thuis en school. Tussen de hel en de hel. Overal pijn, nergens plek voor mij. Ik huilde tot ik dacht dat het hele muurtje nat was. Ik wou dat ik kon verdwijnen, net als opa, die was dood. Maar ik moest weer terug. Langzaam slofte ik richting huis, af en toe omkijkend naar het muurtje. Ik wou dat ik er mijn ziel kon achterlaten.
Cat
|