Hier zijn hoofdstuk 3 en 4 dan. Zeg me ajb wat ik het best kan veranderen! Please?
Hoofdstuk 3
Een zacht briesje liet de bladeren van de bomen ritselen en streek over het lange gras. Met een golvende beweging bewoog het op het ritme van de wind. Alice rekte zich uit en geeuwde. Door de vermoeidheid van het lange lopen had ze een goede nachtrust gehad, ook al had ze op de grond moeten slapen. Het gras was zo mals en zacht dat je bijna niet merkte dat je op de grond lag.
De boom waaronder Alice geslapen had, bleek een appelboom te zijn. Dat kwam goed uit, aangezien haar maag aan alle kanten rommelde en een grommend geluid liet horen. Uitdagend hingen de rode, blozende appels te wachten om geplukt te worden door een hongerige hand. Als Alice op de toppen van haar tenen ging staan, kon ze juist één appel plukken. Begerig zette ze haar tanden in de glanzende vrucht. Het sap van de appel liep langs haar kin omlaag, naar haar hals. De zoete smaak trok in haar tong en deed haar met volle teugen genieten. Ze at de appel langzaam op, enkel en alleen om de smaak zo lang mogelijk in haar mond te houden. Maar aan alles komt een einde, en dus ook aan dit heerlijke ontbijt.
"Weet je," dacht Alice hardop, "Eigenlijk valt het hier nog wel mee."
Ze haalde diep adem en vulde haar longen met de frisse lucht. Ze wreef even over haar gezicht en merkte dat het sap van de appel een plakkerig spoor had achtergelaten. Met vluchtige passen liep ze naar het beekje; het beekje dat overal leek te zijn. Ze knielde neer aan de rand en nam het heldere water op met haar handen. Ze sloot haar ogen, goot het water over haar gezicht en waste het sap weg. Met krachtige bewegingen schudde ze haar gezicht droog en veegde de laatste druppeltjes weg. Ze opende terug haar ogen en hief haar hoofd op. Verbaasd keed ze naar wat ze voor zich zag. In plaats van de heuvels die er zojuist nog waren, lag daar nu een dorp. Een echt dorp met middeleeuws uitziende huizen. En in dat dorp liepen mensen rond! Alice werd helemaal opgewonden van wat ze zag; een tinteling liep door haar lichaam. Ze was dus toch niet alleen. Het was wel vreemd; hoe kon een heel dorp nu zomaar uit het niets tevoorschijn komen? Ze had nu wel al begrepen dat dit geen gewone, alledaagse plaats was. Wat hier aan de hand was, zou hopelijk niet lang meer een raadsel zijn. Met gemak sprong ze over het beekje en richtte zich naar het dorpje, dat uitnodigend wachtte op haar komst. Een klein paadje liep langs de heuvels door en leidde naar de rand van het dorpje. Ze volgde het zanderige, goudgele paadje; kronkelig liep het tussen de bomen en velden door.
De huisjes waren klein en leken zo uit een geschiedenisboek te zijn weggelopen. Ze waren gebouwd met leem en hout en versierd met gedetailleerde afbeeldingen van dieren, planten en mensen. Gekleurde glasramen schitterden in het licht van de zon. Gekaseide straten liepen tussen de huisjes door en kwamen samen op een marktpleintje. Grote eiken groeiden aan de rand van het plein en vormden een groene cirkel die het gehele plein leek te omarmen met zijn omvangrijke takken. In het midden stond een fonteintje, versierd met stenen sprookjesfiguren waar het water klaterend overheen stroomde. Het plein was een gezellige plaats waar je veel mensen zou verwachten. Maar niet hier; het was helemaal verlaten. De straten waren doodstil. Niets bewoog, enkel de blaadjes van de eiken die zachtjes ruisten op het zwoele briesje dat over het pleintje dreef. Alice begreep er niets van. Ze had toch mensen in het dorp zien rondlopen toen ze bovenop de heuvel had gestaan? Waar waren die dan nu gebleven?
Het holle geluid van voetstappen weerklonk door de lege straten en weerkaatste tussen de muren door naar het plein. Speurend keek Alice rond, op zoek naar de bron van het geluid. Een klein meisje liep door één van de straten en draaide plots een steegje in, zodat ze uit het zicht verdween. Zonder ook maar één seconde te aarzelen, liep Alice het meisje achterna; door de straat, het steegje in. Maar weer werd ze door verbazing getroffen toen ze plots voor een muur stond. Deze weg liep dood! Het enige wat hier stond, waren een hoop kisten en dozen. En zelfs daarmee kon een klein meisje niet zomaar over een muur verdwijnen. Maar toch was ze weg, in rook opgegaan. Verzwolgen door de schaduwen van de huizen. Ze kon het nog steeds niet geloven dat het meisje verdwenen was, dat ze haar uit het oog had verloren. Ontzet gaf ze een schop tegen één van de kisten. Een kat sprong verschrikt achter de kisten vandaan en schoot rakelings langs haar benen door. Alice wist dat ze zich moest inhouden, dat ze haar woede niet mocht laten overheersen. Ontgoocheld draaide ze zich om en wandelde terug naar het zonnige marktplein. Het gevoel van eenzaamheid kneep weer in haar hart. Mistroostig leunde ze met haar rug tegen een boom en liet zich zachtjes op de grond zakken. Ze staarde omhoog; tussen de eikeblaadjes door kon ze de pure, hemelsblauwe lucht zien. Dunne straaltjes zonlicht vielen door de openingen in het gebladerte en vormden kleine, warme plekjes. Enkele van die plekjes vielen recht op haar gezicht en maakten haar slaperig door de aangename warmte die ze achterlieten. Ze sloot haar ogen en genoot van dit gevoel. Het leek alsof haar geest voor even verdween en ze zich van niets nog iets moest aantrekken. De rust in haar lichaam verzwakte al haar zintuigen, alsof ze onder verdoving stond. Niets haalde haar uit haar lichte slaap. Geen enkel geluid.
"En, heeft kleine Lisa haar weg gevonden?" klonk een luide, volle stem achter haar. Alice schrok zich bijna dood. Het geluid van een stem had ze hier helemaal niet verwacht, zeker niet na de rustgevende stilte die haar bijna in slaap had gesust. Ze keek om naar waar de stem vandaan kwam. Twee jongens torenden hoog boven haar uit. De ene had donkerbruin haar en zag er ongeveer even oud uit als haar, misschien nog iets ouder. De andere had een bruine, bijna zwarte huid en donker kroezelig haar. Ook hij leek van haar leeftijd te zijn. Alice was zo overdonderd door hun plotse aanwezigheid dat ze hen enkel bleef aanstaren, haar mond halfopen van verbazing.
"Nou..." drong de blanke jongen aan.
Alice wist niet wat ze moest zeggen. Ze wist zelfs niet waarover hij het had. Er kwam enkel een stotterend geluid uit haar dichtgeknepen keel: "Ik... ik... "
Ze slikte de rest van haar zin weg.
"Volgens mij is ze nieuw hier." Het was de andere jongen die nu sprak. "Klopt dat?" Alice knikte. Nu zou ze eindelijk antwoorden krijgen; antwoorden waar ze zo op hoopte.
"Ik ben hier gisteren terecht gekomen, maar heb er helemaal geen idee van waar ik ben en wat ik hier doe..."
"Wel, dan denk ik dat we maar eens wat uitleg moesten geven."
Ze gingen allebei voor haar zitten, onder de grote eik in de koele schaduw.
"Ok, we zullen ons eens even voorstellen," zei de blanke jongen, "Mijn naam is David, en dit is Damal." Hij wees naar de jongen naast hem.
"Ik ben Alice," antwoorde ze een beetje onwennig.
Damal lachte zijn spierwitte tanden bloot. "Dat is wel toepasselijk: Alice in Wonderland."
"Wonderland?" Alice dacht meteen terug aan het verhaal over het meisje Alice dat door haar nieuwsgierigheid in een bizarre wereld terecht was gekomen.
"Dit is toch niet Wonderland, of wel?"
David schudde zijn hoofd. "Dit is niet een wereld uit een boek, maar een wereld achter de werkelijkheid; verscholen voor het gewone leven, zichtbaar voor de mensen die geen deel meer uitmaken van dat leven, maar die alleen nog maar dromen hebben."
"Dus ik ben niet dood?" vroeg Alice, hopend op het juiste antwoord.
"Nee," verloste Damal haar uit haar onzekerheid, "Je ligt in een coma. Een coma, veroorzaakt door een ziekte, een ongeluk... noem maar op. Hier komen de mensen terecht die om één of andere reden in een coma zijn geraakt. Deze wereld herenigt de zielen die dwalen tussen de overgang van leven naar dood. Sommigen vinden hun terugweg naar het leven, anderen naar hun einde. Alles is hier bepaald door het Lot, dus je kan niet zelf bepalen wat er gebeurt. Wanneer je bijvoorbeeld moet kiezen tussen twee wegen en je kiest de linkse weg, dan was die keuze wel door jou genomen, maar het Lot had al bepaald dat je dat ging doen. Alles wat er gebeurt, wat je doet, waar je eindigt, dat is allemaal al door het Lot vastgelegd voordat je je ook maar realiseerde dat je in een andere wereld was. Of het Lot ook aanwezig is in de echte wereld, weten we niet, maar hier is het wel aanwezig, en daar kan niets tegen gedaan worden."
David nam het nu van Damal over. "In deze wereld is er niets zoals het lijkt. Alles is hier net iets anders dan de werkelijkheid. Het is een droomwereld, gelijk voor alle mensen over de hele wereld. Iedereen verstaat elkaar omdat iedereen dezelfde taal spreekt: de taal van de dromen. Je komt hier alles tegen waarvan je nooit had gedacht dat het echt zou bestaan. Deze wereld is enorm groot en blijft maar groeien. Telkens wanneer iemand over iets droomt wat er nog niet was in deze wereld, dan verschijnt het hier. En in deze wereld moeten we proberen onze weg naar de werkelijkheid terug te vinden. Dat kan enkel en alleen door een voorwerp, persoon, dier of woord te vinden dat met je leven te maken heeft. Dat klinkt eenvoudig, maar het is het niet. Er is maar één ding in deze wereld dat je kan terugbrengen. Eén, niet meer. Maar het kan ook zijn dat het Lot ervoor gezorgd heeft dat er geen voorwerp is. Dan ben je gedoemd om hier te blijven tot je lichaam in de echte wereld het begeeft. Dus totdat je doodgaat. Of totdat je in deze wereld sterft, want dan sterft je ziel en een lichaam kan niet blijven bestaan zonder een ziel. En pas dan kan je hier weg. Kleine Lisa die je daarstraks zag, heeft haar weg naar huis gevonden. Die kat die je in dat steegje tegenkwam, dat was haar terugweg. Het was haar kat uit haar echte leven. Zo moet iedereen hier dus zoeken naar zijn terugweg."
Alice liet alles even bezinken. Het was allemaal zo nieuw en vreemd. Ook een beetje beangstigend. Stel nu dat ze hier nooit weg zou geraken. Ze moest er niet aan denken!
"Hoe weet je dan waar je moet zoeken? En hoe kan je te weten komen of je nog terug thuis kan geraken?"
"Dat weet je niet," antwoorde Damal, "Je kan alleen maar zoeken en hopen dat je iets vindt. Maar er is één persoon die toch een beetje hulp kan bieden. Canovir, de wijze die weet wat er zal gebeuren, die weet wat het Lot beslist heeft. Het enige probleem is dat je maar één enkele vraag mag stellen. En het antwoord is nooit erg duidelijk. Althans, zo denk je op het begin. Want na een tijd wordt het allemaal heel duidelijk. Meestal begrijp je het pas als je je voorwerp al gevonden hebt."
"Dus die man kan mij helpen?" vroeg Alice.
De twee jongens knikten.
"Als je wil, dan brengen wij je wel tot daar," stelde David voor, "Het is niet zo ver van hier."
Natuurlijk wilde Alice wel dat ze met haar meegingen. Dat was beter dan op eigen houtje alles uit te zoeken, beter dan helemaal alleen in deze vreemde, mysterieuze wereld rond te lopen. Meteen ging ze op zijn aanbod in.
"Als het geen probleem voor jullie vormt..."
"Goed dan, laten we dan maar vertrekken. De woning van Canovir ligt aan de andere kant van het dorp, achter de heuvels." zei David terwijl hij opstond.
Een rilling liep over Alice haar rug bij het woord 'heuvels'. Die had ze nu wel genoeg gezien. Ze volgde de twee jongens door de smalle straten, onder de brandende zon, die nu al hoog aan de hemel stond.
Hoofdstuk 4
"En Alice, hoe bevalt het je hier?" vroeg David geïnteresseerd.
"Ik weet het niet, het is hier zo vreemd, zo anders," was haar antwoord.
David knikte begrijpend. "Ik weet wat je bedoelt. De eerste dag is een hel om door te komen. Je zoekt dan naar iets dat er niet is. Ik heb toen heel lang gezocht, maar toen ik niets vond, gaf ik het op en bleef gewoon de hele tijd naar de horizon staren, tot ik in slaap viel. Weet je, volgens mij is die eerste dag een beproeving van het Lot om je karakter te testen."
Alice haalde haar schouders op. Het kon wel waar zijn wat hij zei, maar dat was nu niet één van haar zorgen. Ze keek naar de grond die onder haar voeten doorschoot. Met moeite probeerde ze te bedenken wat er nu allemaal kon gaan gebeuren, wat haar te wachten stond. Maar ze wist het niet, ze kon zich niet voor de geest halen wat er hier allemaal te zien zou zijn en wat ze hier zou doen. David probeerde het gesprek terug aan de gang te brengen.
"Weet je eigenlijk nog hoe je hier terecht bent gekomen?"
Dat wist ze maar al te goed. De beelden van het ongeval schoten steeds weer door haar hoofd als ze er aan dacht. Pijnlijke beelden die ze het liefst van al zou willen vergeten, die ze uit haar hoofd wou bannen. Ze sloot haar ogen maar nog steeds bleven de beelden komen, ongehinderd door haar wil om ze weg te krijgen. Ze voelde dat de blik van David op haar gericht was. Hij wachtte nog steeds op een antwoord. Opnieuw keek ze naar de grond.
"Ik weet het nog. Het was een auto-ongeluk. Ik ben omvergereden door een auto."
Er volgde een stilte.
"En jij?"
"Wel, voor zover ik mij er nog iets van kan herinneren, had ik een ziekte. Welke ziekte weet ik niet meer, dat is al te lang geleden, de tijd hier heeft die herinnering weggevaagd. Maar door die ziekte ben ik dus plotseling in een coma geraakt."
"Hoe lang ben je hier dan al?" vroeg Alice nieuwsgierig.
"Zo ongeveer twee jaar, denk ik."
Alice slikte. Twee jaar, dat was veel te lang. Ze hoopte dat zij hier sneller weg zou geraken.
"En Damal," ging ze verder, "Hoe is hij hier terecht gekomen?"
Damal zelf had de vraag niet kunnen horen. Hij liep enkele meters voorop, opgewekt en zachtjes fluitend. Zijn vriend antwoorde in zijn plaats.
"Hij weet niets meer. Hij weet niet meer hoe hij hier terechtkwam, waar hij woonde, wie zijn familie was, ... Het enige wat hij wel nog wist toen ik hem zes weken geleden tegenkwam, was zijn naam."
Met een beetje medelijden keek Alice naar Damal, die zorgeloos doorging, alsof dit een alledaagse, normale wereld was waar er niets verkeerd kon gaan. Eigenlijk moest ze hem daarvoor wel bewonderen. Niets meer weten over je leven, over jezelf, en dan toch nog zo vrolijk verdergaan. Het zou vreselijk zijn als zij zich niets meer zou kunnen herinneren. Alles wat ze nog wist van vroeger, de fijne dingen, de goede herinneringen, dat zou ze nooit willen missen.
Het dorp lag nu al een stuk achter hen. Opnieuw kwamen de heuvels tevoorschijn, precies hetzelfde als de heuvels waar ze gisteren de hele dag over had gelopen. Het enige verschil was dat deze heuvels aan de andere kant lagen en niet oneindig ver doorliepen. De zachte glooing in het landschap, de pastelkleurige bloemen, de heldere lucht met witte donswolkjes en de strelende wind: ze hadden een rustgevend karakter, waarin ze bijna wegzonk, opgaand in hun eenvoud en rust.
Het donkere, kleine huisje stak fel af tegen de lichte, kleurige omgeving. Het was gemaakt uit zwart hout dat zo donker was dat het leek alsof de duisternis zelf het had gekleurd. Twee kleine raampjes en een enkele deur sierden de voorgevel van het huisje dat voor de rest volledig kaal was. Geen versieringen en gekleurde ramen zoals de andere huizen in het dorp, geen leuke en gedetailleerde figuurtjes die de gevel sierden. Een rooksliert kwam uit het smalle schoorsteentje, wat er dus op wees dat er iemand binnen was.
Hier woonde dus Canovir, de oude man die wist wat het Lot beslist had. Alice keek nog eens naar het huisje. Eigenlijk had ze iets heel anders verwacht; een soort tempelachtig gebouw of zoiets zou toch veel beter passen bij iemand die zo veel wist. Maar iets kleins is daarom niet minder goed. Misschien zag het er daarbinnen zwart van de weelderige voorwerpen. De enige manier om dat te weten te komen, was door naar binnen te gaan. Ze keek naar Damal en David die teken deden dat ze door mocht gaan. Ze slikte en voelde dat haar vingers trilden.
"Maar waarom?" dacht ze bij zichzelf, "Waarom ben ik bang? Wil ik gewoon niet horen wat er gaat gebeuren, wat er mij te wachten staat?"
Ze duwde haar angst weg en stapte naar de deur. Die stond op een klein kiertje, alsof ze had geweten dat er iemand ging komen.
Stofdeeltjes vlogen op in de lichtstralen die binnenvielen toen ze de deur openduwde. Ze stond in een klein, donker, rommelig kamertje, met aan de twee zijmuren een deur. Boeken lagen verspreid over de grond, bedekt met stof. Een klein tafeltje stond tegen de muur, vol met potjes en rommel waartussen rafelige spinnenwebben hingen. Het enige licht in het kamertje was dat dat langs de deur binnenviel. Alice keek naar de twee deuren, ze twijfelde. Links of rechts? Haar logisch inzicht wees haar de weg. De schoorsteen stond aan de linkerkant van het huisje, en doordat daar rook uitkwam, betekende dat dus dat er iemand in de linkerkamer moest zijn. Ze nam de deurknop van de linkerdeur vast en merkte plots dat er aan de linkerkant van het kamertje een dikke laag stof op de grond lag, terwijl de rechterkant helemaal proper was. Twijfelend staarde Alice naar de deur. Plots herinnerde ze zich iets wat David had gezegd: "In deze wereld is niets zoals het lijkt."
Dit maakte haar zeker van haar beslissing. Vastbesloten draaide ze de deurknop om en ging behoedzaam de kamer binnen. Het eerste wat haar opviel was dat het hier helemaal niet rommelig was, in tegenstelling tot het vorige kamertje. Hier was alles netjes: de boeken zaten mooi gerangschikt in boekenkasten, de potjes zaten in vakjes weggestopt en er lag geen enkel stofje op de grond. De boekenkast nam heel de rechtermuur in beslag en zat volgestouwd met de meest uiteenlopende soorten van boeken. Enkele kaarsen verlichtten de kamer, samen met het beetje zonlicht dat langs het raampje binnenviel. Maar het meeste licht kwam nog van het vuur in de openhaard dat lustig knetterde. Rond de openhaard stonden twee zetels. In één ervan zat een oude man met een baard die zo lang was dat hij tot op de grond kwam als de man neerzat. In zijn hand hield hij een stok vast met bovenop die stok een glanzende zwarte bol. De man droeg ook een lange bruine pij met een kap over zijn hoofd. Zijn gezicht zat onder de rimpels. Alice probeerde zijn leeftijd te schatten, maar slaagde daar niet in. Ze deed een voorzichtige stap naar voren, zo stil als ze maar kon. Het leek wel alsof de man sliep; vredig maar toch waakzaam. De staf zat stevig in zijn hand geklemd, wat betekende dat hij nog niet in een diepe slaap was. Ze deed nog enkele stappen naar voren terwijl ze geïnteresseerd om zich heen keek.
"Ga maar zitten," klonk plots de stem van de oude man. Alice bleef even verschrikt staan voordat ze plaatsnam in de grote zetel tegenover de man. Haar lichaam zakte gedeeltelijk weg in de gemakkelijke kussens die bedekt waren met een zachte, rode fluwelen stof.
De man had grijze ogen; ze leken op een wazige leegte die vol zat met alle kennis van de toekomst. Ze waren een glazen wand die slechts op enkele plaatsen iets liet zien van wat er achter schuilde. Het was vreemd hoe het voelde alsof hij door haar heen keek, alsof hij wel wist dat ze er was maar haar niet kon zien. Plots begreep ze hoe dat kwam: de man was blind. En dat had waarschijnlijk te maken met zijn gave om te weten wat het Lot had beslist. Hij had de macht om in de toekomst te kijken. Niet met een kristallen bol, niet met kaarten of met handlezen maar met zijn eigen ogen.
"Je weet ondertussen al wel wie ik ben." sprak hij.
Natuurlijk wist ze wel wie hij was: Canovir, de wijze die alles wist. Ze knikte, maar beseft gauw dat hij dat niet kon zien. Maar hij wist dat ze nu had geknikt en ging verder: "David en Damal hebben je al veel verteld over deze wereld en hoe je hier terechtgekomen bent. Maar ik weet dat je nog meer wilt weten, dat je wilt weten wat hier allemaal aan de hand is. Deze wereld is een plaats voor ronddolende zielen; niet voor geesten en spoken, maar de zielen van mensen die vasthangen in de duistere diepte van hun slaap. Hun zielen komen naar hier om de weg uit die diepte te vinden. Deze wereld zal nooit ontdekt kunnen worden door de mens of eender ander wezen, aangezien deze wereld eigenlijk niet bestaat. Het behoort niet tot de werkelijkheid, maar eerder tot de verbeelding. Verbeelding die voor iedere dwalende ziel hetzelfde is. Deze wereld wordt door sommige inwoners Destinis genoemd, voor anderen is het dan weer Fortunya. Het maakt niet uit hoe je het noemt, het blijft steeds dezelfde wereld. Ze is oneindig groot en blijft steeds groeien. Alles hier is opgebouwd uit de fantasie van de mensen van alle tijden. Fantasie en verbeelding zijn er altijd al geweest en zullen ook altijd blijven bestaan. Het maakt niet uit in welke tijd je zit of op welke plaats je je bevindt, altijd is er wel verbeelding aanwezig bij de mensen. Je kan hier draken tegenkomen, feeën, kabouters en tovenaars. Maar ook dingen waarvan je waarschijnlijk nog nooit hebt gehoord. Je doel is nu om te zoeken naar je uitweg, om je ziel terug in de echte wereld te krijgen. Maar denk eraan, ook hier kan je sterven, net zozeer als je dat in de echte wereld kan."
Hij stopte met praten en sloot zijn ogen. De stilte die volgde, duurde lang, te lang voor Alice. Ze zuchtte diep. Meteen gingen de glazige ogen van Canovir terug open.
"Je begrijpt alles en weet wat je moet doen. Nu heb je nog de kans om één enkele vraag te stellen. Kies de juiste vraag, denk goed na over op wat je een antwoord wil krijgen. Slechts één antwoord krijg je, meer niet."
Nerveus beet Alice op haar lip. Ze had hier nog niet echt over nagedacht. En nu moest ze haar vraag stellen, de vraag die haar misschien het antwoord zou geven waarmee ze terug kon gaan. Maar er waren zoveel verschillende vragen die ze kon stellen. Hoe wist ze nu welke de juiste was? Ze keek nog eens naar Canovir. Ze merkte een verandering op in zijn gerimpelde gezicht: hij glimlachte. Waarschijnlijk wist hij dat ze nu zo aan het twijfelen was. Hij had het waarschijnlijk ook al heel vaak meegemaakt. Ze hakte de knoop door. Ze zou vragen wat het eerst in haar op zou komen.
"Ik weet mijn vraag," zei ze.
Canovir knikte; de glimlach was verdwenen. Alice blies de woorden uit haar hoofd.
"Waar moet ik zoeken?" was haar vraag.
Meteen volgde het antwoord.
"Follow your heart
And you will find
The way that leads
To a clear mind"
Alice was verbaasd om een antwoord in dichtvorm te krijgen, en dan ook nog in het Engels. Maar ze begreep het: "Volg je hart en je zal de weg vinden die leidt naar een heldere geest." Wat het precies betekende was nog een groot raadsel voor haar. Dat zou later nog wel duidelijk worden. Hier was nu niets meer te doen. Ze was van plan om afscheid te nemen van Canovir, maar de man was al terug aan het slapen. Geluidloos sloop ze terug naar buiten, terug naar het licht.