VI
Weer werd ze wakker in de witte kamer, de vrouw zat naast haar. Ze voelde zich een beetje duizelig, maar verder had ze niet het idee dat ze net was aangereden. Toch moest dat het geval zijn, de herinnering stond haar nog scherp voor de ogen. “Karen? No ser du duum?” vroeg de vrouw bezorgd. Met grote ogen keek ze haar aan, een kriebel schoot door haar maag. “Karen!” riep ze uit. “Ik ben Karen.”
De vrouw knikte verbaasd. “Du es Karen, en kweeta du ang sar?” Had zij het al die tijd wel geweten? Maar waarom hadden ze dat haar dan niet verteld? Waarschijnlijk omdat ze elkaars taal niet spraken… Langzaam begonnen haar gedachtes weer vorm te krijgen, langzaam begon ze te begrijpen wie ze was. “Mijn naam is Karen,” fluisterde ze. Toen herinnerde ze zich Laurens, de jongen van wie ze hield. De eenzaamheid drukte ineens met zijn volle gewicht op haar. Ze wilde niet in deze witte kamer zijn, ze wilde naar Laurens. Ze moest ontsnappen uit deze nachtmerrie, onmiddellijk. Maar hoe kon ze zichzelf dwingen om terug te gaan?
Het idee kwam zo plotseling dat ze ervan schrok, maar het was zo helder en duidelijk dat ze meteen wist dat het zou werken. Ditmaal probeerde de vrouw haar wel tegen te houden toen ze naar buiten liep, maar ze rukte zich los. Ze sloeg de deur hard achter zich dicht en liep naar de rand van de galerij. Het was niet moeilijk om erop te klimmen, alles ging bijna te gemakkelijk. Nog heel even keek ze naar de mensachtige gedaantes onder haar, toen sprong ze.
“Ze springt! Wat moeten we doen, wat kunnen we doen?”
“Niets meer, het is te laat.”
“En ze was haar naam vergeten, dat wist ik helemaal niet.”
“Ik eerst ook niet… Maar eigenlijk is het wel logisch, geloof ik.”
VII
Midden in de nacht schrok Laurens wakker. Eerst wilde hij gewoon weer verder slapen, maar toen herinnerde hij zich de dromen van Karen en haar belofte dat ze hem zou laten zien dat hij gelijk had. Hij keek zijn kamer rond en zag tot zijn stomme verbazing dat hij alleen was. Snel tastte hij naar de sleutel die hij onder zijn bed had verstopt. Hij lag nog op dezelfde plek, maar dat hoefde niets te betekenen. Misschien was ze naar huis gegaan, had ze hem achtergelaten omdat ze er behoefte aan had alleen te zijn. Dat kon best, ze had naar de sleutel gezocht en die weer teruggelegd nadat ze hem had gebruikt. Maar dan zou zijn deur nog wel open moeten zijn… Met een sprong was hij uit bed in twee stappen was hij bij de deur. Op slot. Maar dat was onmogelijk! De tranen rolden inmiddels over zijn wangen. Waarom had hij haar niet kunnen geloven?
“Ze is weg en ze is dood. Wat vreselijk, alles is mislukt!”
“Ja, het is zonde. Het was zo’n intelligent en nieuwsgierig meisje.”
“We hadden er nooit aan moeten beginnen.”
“Natuurlijk wel! Ons experiment is deze keer niet gelukt, maar het is zeker voor herhaling vatbaar.”
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|