Registreer FAQ Ledenlijst Berichten van vandaag


Ga terug   Scholieren.com forum / Kunst & Cultuur / Verhalen & Gedichten
Reageren
 
Topictools Zoek in deze topic
Oud 28-12-2005, 22:16
Verwijderd
Dit verhaal is om en nabij de 6.200 woorden. Daarmee is het vies veel langer dan wat ik normaal schrijf, maar dat is geen probleem. Ik wil het echter niet in één keer door de strot van de Letteraars duwen, dus heb ik het in delen gehakt. Hier is het eerste deel.

Ik lees de laatste weken Jack Vance zijn Lyonesse trilogie en hoewe lik normaal niet zoveel houdt van fantasy, bevalt het me dit keer heel erg goed. Vandaar dat dit verhaal ook een fantasy-setting heeft. Maar daarmee is de kous nog niet af, dat begrijpt u ook wel!

- - -

Heer Erick stapte stevig door de vochtige hallen van kasteel Treurbocht. Iedere keer dat zijn voet op de grond neerkwam klonk zijn harnas luid. Het geluid van wapengekletter schreed voor hem uit en Erick lachte in zijn helm. Hij probeerde een vuist te maken van zijn hand, maar de handschoen werkte niet mee. Hij zette meer kracht, verloor zijn evenwicht en donderde met een kletterend geraas tegen de vlakte. “Verdoemd!”, dacht heer Erick. “Ik moet hier niet te lang liggen, anders roest de hele janboel vast. Bovendien zal ik dan nooit aan koning Gnumann kunnen zeggen dat de Ondoden voor de poorten staan!”
Gelukkig had een schildknaap de gevelde ridder reeds opgemerkt. Hij schrok, liep twee passen terug, weer twee vooruit en draaide een pirouette. De schildknaap bracht een hand naar zijn mond en knabbelde even op zijn vingers. Zijn benen knikten. Uiteindelijk had hij een besluit genomen, rende hij terug de gang in waar hij vandaan kwam en riep uit volle borst: “Alarm! Heer Erick is gevallen! Heer Erick is gevallen!”

Het duurde niet lang voordat er vier mannen en twee paarden waren die met vereende krachten heer Erick weer op de been konden helpen. Men vroeg heer Erick wat er gebeurd was en daadkrachtig klopte hij op zijn ingeblikte borst. Bijna viel hij weer om, maar de schildknaap greep stevig zijn ijzeren billen beet en duwde Erik weer omhoog.
“Het was een laffe misdaad! Uit het niets sprong plotseling een dwerg tevoorschijn die mij aanviel met een mes. Natuurlijk hakte ik hem eerst driemaal in stukken, maar daarna kreeg hij het voor elkaar om een laffe aanval op mijn linkerknie te plegen, die mij ter aarde deed storten.”
“Een spion!”, klonk het als een zucht door de omstanders. Bezorgde woorden werden rap gewisseld, maar iedereen viel stil toen koning Gnumann verscheen. Met een wazig, ongeschoren gezicht en een lichtgele kamerjas slofte koning Albaster Gnumann in al zijn statigheid tevoorschijn. Een schildknaap snelde naar hem toe om zijn kamerjas dicht te binden alvorens teveel mensen het potentiële, koninklijke nageslacht gezien hadden.
“Wel, makkers, staakt uw wild geraas. Wat is er aan de hand?”
“Heer Erick is lafhartig aangevallen door een meute woeste dwergen”, sprak één der aanwezigen.
“Hij vocht heftig en versloeg er zeker twaalf, maar daarna werd hij zelf geveld middels een laffe streek!”, vulde een ander aan.
Erik blies ondertussen warme lucht op zijn ijzeren knokkels en veegde ze daarna schoon op zijn metalen borstkas. Een oorverdovend gepiep en geknars was het resultaat. Toen Erik klaar was, ging het gesprek verder.
“We moeten ze laten boeten, die spionnen!”
“We moeten een dozijn dorpelingen ophangen om te laten zien dat het menens is!”
“Nee, twee dozijn. Want het waren dwergen en die zijn maar half zo groot, dus moeten we… eh… toch?”
Koning Gnumann maakt een gebaar met zijn armen. “Doet zoals ge pleziert. Ik vraag me af wat Erick hier eigenlijk deed. Bent u niet meestal te vinden in een bed vol met valse maagden, geroosterde zwijnen en een koor van brandende ketters? Waarlijk, de omvang van uw bed wordt alleen voorbijgestreefd door de omvang van uw pens! Wat heeft zulk een belang dat u de veilige vesting die uw slaapkamer is er voor verlaat en zich begeeft in onveilige gangen van kasteel Treurbocht? Ge weet dat de struikrovers hier talrijk zijn!”
“U spreekt waarheden zoveel als er koeien op het land staan, heer koning”, antwoordde Erik. “Het is inderdaad met gevaar voor mijn vege lijf dat ik mij hier bevindt, maar de zaak wil dat ik een zeer belangrijke boodschap voor u meebracht van de frontlinies!”
“Wat zegt u me nu”, sprak Gnumann verbaasd, “U bent bij de poorten van het kasteel geweest? Welk een moed! Geef opdracht om nog een dozijn dorpelingen op te hangen om dit te vieren. Kom nu, heer Erick, naar mijn persoonlijke vertrekken. Dan kunt u me alles vertellen over deze boodschap. Samen gingen zij; koning Gnumann in zijn alweer losgevallen kamerjas en heer Erick dit keer op een steekwagen.

Onder het genot van een schaaltje warm ketterbloed, stak Erick van wal.
“Heer koning Gnumann. Met gevaar voor eigen leven en vooral dat van anderen die minder in rang zijn dan ik, heb ik informatie weten te bemachtigen die van groot belang is voor de toekomst van uw glorieuze heerschappij! Er staat een delegatie van Ondoden voor de deur die een onderhoud met u wenst. Zij wachten op uw antwoord.”
Gnumann hapte naar adem. “De Ondoden! Oh, hemeltje, wat zullen we nu weer krijgen! De Ondoden! Verdoemde karkassen op de ruggen van Hellehonden die door het nachtelijke landschap reizen en een spoor van ziekte, dood en vernieling achter zich laten! Voor de poort van mijn Treurbocht!”
Gnumann hapte weer naar adem. Langzaam herstelde hij zich weer.
“Wat is uw advies, heer Erick?”
“Mijn advies is om hen binnen te laten en een onderhoud te verlenen. Wij kennen hun bedoelingen niet. Wie weet wensen zij een samenwerking tussen onze volkeren, of bieden zij u een geschenk ter uwer glorie.”
“Hm. Dat zou heel goed kunnen, vooral dat laatste. Akkoord! Haal ze maar, Erick.”
“Heer!”, stamelde Erick verschrokken “De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik nog een ketter op het vuur heb staan! En bovendien, wilt u een oudgediende die net terugkomt uit een vurige strijd nu alweer op pas sturen, een zekere dood of ondood tegemoet? Stuurt u toch mijn schandknaap, Karel! Hij wil graag vooruit in het kasteelsleven.”
“Je bedoelt schildknaap, nietwaar?”
‘Nee, schandknaap.”
“Oh…”
Koning Gnumann bond zijn kamerjas stevig vast.
“Ok, stuur Karel dan maar. Ik zal hier wachten op de komst van de Ondoden. Zoals een moedig koning betaamt zal ik niet van mijn plaats wijken voor het naderende onheil!”

- - -

LUH-3417

Laatst gewijzigd op 28-12-2005 om 22:40.
Met citaat reageren
Advertentie
Oud 29-12-2005, 21:18
Verwijderd
Haha, dit is echt grappig. Er zitten wel twee spelfoutjes in, ik heb ze even verbeterd:"Het is inderdaad met gevaar voor mijn vege lijf dat ik mij hier bevind" en "De eerlijkheid gebiedt". In dit verhaal zijn deze foutjes extra misplaatst, daar het verhaal verder tot nu toe zowel inhoudelijk als qua stijl zo prijzenswaardig is!
Met citaat reageren
Oud 29-12-2005, 22:17
Verwijderd
Danke. Die twee fouten heb ik er in mijn versie uitgehaald, maar op deze online-versie laat ik ze maar zitten. Het ziet er anders zo raar uit als jij fouten ziet die er niet meer staan.

Welnu, verlustig uzelf op het tweede deel!

- - -

De tocht naar de poorten van het kasteel was lang en zwaar en pas na drie maanden afzien, lijden, doorzetten en vechten kwam Karel terug bij koning Gnumann. Tijdens de tocht had hij slechts drie vingers, een arm en een voet verloren en om dit grote succes te vieren, werd een tiental dorpelingen opgehangen.
Met glazige blik zat Karel in een stoel tegenover koning Gnumann. De wallen onder zijn ogen hadden kleuren waarvan Gnumann de naam niet zou weten, maar dat betekende niet zo veel. Sinds Gnumann enkele tientallen jaren geleden door koning Jaap de Schele tot ridder geslagen was, zag hij alleen nog maar roze en verder niets.
“Ik ben vooruitgegaan”, zei Karel met een stem die leek te sterven. “De Ondoden komen achter me aan. Over enkele dagen zullen ze hier zijn.”
“Bravo jongen!”, riep Gnumann verheugd. “Ik ben trots op je! Voor deze dienst aan het koninkrijk wil ik je belonen door je een flinke promotie te geven. Ik begrijp dat je momenteel schandknaap van heer Erick bent?”
“Ja heer, dat klopt.”
“Die tijd is nu voorbij, mijn beste Karel. Vanaf nu is jou het grote voorrecht toegekomen om de koninklijke toiletpot schoon te maken!”
“Is het heus heer?”, vroeg Karel, die het niet leek te kunnen geloven.
“Het is heus, Karel”, antwoordde een lachende Albaster, “Uw overgebleven vingers zulke vanaf nu met gepaste toewijding door mijn keutels wroeten!”
“Oh, dank u heer!”, sprong Karel vol van vreugde omhoog. Direct viel hij weer tegen de grond omdat hij nog steeds slechts één voet had. Hij raapte zijn tanden bij elkaar en riep nog een keer “Dawk uw, ‘eew!”
Met een glimmende traan van geluk in zijn ooghoek verdween hij de koude gangen van het kasteel in. Heer Erick gaf hem een vuige knipoog, maar Karel zwaaide slechts met de toiletborstel en strompelde trots verder.
Albaster bleef inmiddels achter in zijn kamer, geplaagd door donkere gedachten.

Eindelijk was de dag gekomen dat de Ondoden de kamer van koning Gnumann zouden bereiken. Hij had al vier dagen zijn beste kamerjas aan en trappelde zenuwachtig met zijn dierenpantoffels. Hij keek ernaar. “Roze olifanten”, mompelde hij, en dacht er het zijne van.
Hoe zouden de Ondoden eruitzien en wat zouden ze willen? Zouden de met maden gevulde, rottende hompen vlees, gezeten op vuurspuwende Hellehonden zijn deur inrammen en moedig voor hem staan? Zouden de halfvergane lijken met bleke vlekken op het etterende vlees, met krakende botten en druipende pus van hun verdoemde rijdieren stappen, op hem af lopen en zijn hoofd eraf slaan met een vervloekt zwaard van zwart, brandend staal? Koning Gnumann besloot een sjaal om te binden, voor het geval dat.

De deur kraakte en langzaam schoof hij open. Een voet verscheen in de kier, toen een been, een arm een half torso, een hoofd en de rest van het lichaam. Een slanke, knappe man met golvend zwart haar en gekleed in de fijnste, roze stoffen, stond in de deuropening. Hij maakte een diepe, elegante buiging en koning Gnumann liet van schrik een wind.
“Uwe doorluchtigheid”, begon de man, “Heer Valzok van de Ondoden vraagt nederig om een onderhoud met u.”
“Wel”, stamelde Gnumann, “laat hem maar binnen dan!”
“Nee, edele heer, u begrijpt het niet. Ik ben heer Valzok de Ondode.”
Gnumann viel stil en keek met open ogen. Zijn vlees was roze, maar dat was niets speciaals. Hij stak zijn hand uit en prikte tegen de bovenarm van heer Valzok. Zacht en warm. Hij trok aan de arm, maar tot zijn grote schrik kwam hij niet los bij de schouder.
“Zeg”, zei koning Gnumann verbaasd, “u bent helemaal niet Ondood, is het niet? U leeft gewoon!”
“Zeker wel, antwoordde Valzok. Ik leef en ook ik ben ondood. Pas wanneer ik niet ondood zou zijn, zou ik een rottend, verdoemd karkas geweest zijn, wegens de dubbele ontkenning, snapt u wel. ‘Niet ondood’, we strepen ‘niet’ en ‘on’ tegen elkaar weg en wat krijgen we dan?”
Gnumann keek alsof hij een schaap had horen praten. “Drie?”
“Nee, we krijgen ‘dood’. Maar, wanneer er geen sprake is van de dubbele ontkenning en alleen maar van de negatie, kunnen we zeggen dat het tegenovergestelde van toepassing is. Ondood betekent in feite dus levend. Bovendien, de mensen kletsen zoveel.” Hij glimlachte innemend.
“Oh, ik snap het”, zei Gnumann terwijl hij zich hevig achter de oren krabde. Hij wist helegaar geeneens niet wat een ontkenning was, laat staan een dubbele! “Maar”, ging hij verder, “als u geen verdoemde zombie bent die mijn ingewanden wenst te eten, waarvoor bent u dan gekomen?”
Valzok haalde een hand door zijn haar. “Zulks ben ik inderdaad geenszins van plan. Ik sta op een strikt dieet van Vestaalse maagden. Ik kom hier om een uitnodiging te brengen. Ik heb verhalen gehoord van uw wijze heerschappij en uw glorieuze koninkrijk, o koning Gnumann.”
Gnumann keek trots op zich heen. “Hm. Indrukwekkend, nietwaar? Mijn rijk telt nu zeventien slaapkamers, twee gangen, drie toiletruimten en één hal. Vlak voor uw aankomst hebben we een pracht van een bezemkast buitgemaakt op een bende wilde kakkerlakken. Wat een gevecht was dat zeg! We verloren wel zeven moedige mannen!”
“Zulk een daadkracht is de reden van mijn bezoek”, nam Valzok het woord. “Ik kom tot u met een uitnodiging om mee te dingen in een grootse wedstrijd, georganiseerd door mijn heer en koning Granosh. Alle rechtvaardige en daadkrachtige koningen van het continent zijn uitgenodigd om mee te dingen en de prijs zal niets minder zijn dan de Heilige Graal, twee dozijn maagden en maar liefst duizend goudstukken.”
Koning Gnumann hief een hand op. “Wacht, heer Valzok. Voor ik meer hoor, wil ik mijn raadsman Lambal raadplegen.” Hij verhief zijn stem en riep naar de lakeien die aan de deur stonden te luisteren “Breng Lambal de Magiër!”
Niet veel later werd de deur open geschopt. Met veel kabaal kwam een figuur binnenvallen. Met twee vlammende handen rolde Lambal de Magiër over de grond, krabbelde hij overeind en probeerde hij stil te staan. “Aaah!”, riep hij luidkeels, en nogmaals “Aaaaah!”, voor de goede orde. “Het doet zo’n vreselijke pijn! Argh! Ah, heer Gnumann. Auw! U had mij geroepen? Oe!”
Gnumann richtte zich tot Valzok. “U moet mijn magiër vergeven. Tweeëntwintig jaar geleden ging er een experiment verkeerd en sindsdien staan zijn handen in brand. Desalniettemin is hij een uitstekend raadsheer.”
“Hij lijkt me zeer toegewijd”, merkte Valzok op.
“Dat is hij zeker.” Gnumann legde de situatie voor aan Lambal.
“Wel”, kermde Lambal, “het lijkt me wijs om… Auw! Godgloeiende!… eerst te vragen waaruit de wedstrijd zal bestaan. Aïe!”
“Zeer wijs”, prees Valzok de raadsman. “Maar helaas, heer Gnumann, zullen de details van de wedstrijd pas bekend worden gemaakt wanneer iedereen verzameld is op de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou. Het spijt me, maar zulks zijn de reglementen. Ik kan u in ieder geval verzekeren dat het er buitengewoon moedig aan toe zal gaan.”
“Moedig?”, vroeg Gnumann.
“Auw?”, piepte Lambal.
“Aye, moedig” bevestigde Valzok.
Gnumann had geen goede ervaringen met zaken die moed vereisten. Daarom had hij besloten koning te worden en niet één of andere ridder te blijven waarvan verwacht werd dat hij draken en zulks zou verslaan. Toch lonkten de duizend goudstukken, de maagden en Heilige Graal hem wel. De bodem van de staatskas was bijna in zicht na de verhevigde aanvallen op de kakkerlakken in de bezemkast. Daarnaast waren de dorpelingen dusdanig rechtvaardig gestraft dat de maagdenproductie op een laag pitje stond en wat die graal betrof, zijn servies was wel aan vernieuwing toe.
“Ik accepteer uw uitdaging!”, riep Gnumann moedig, en hij klopte zich op de bekamerjaste borst. “Laat ons opzadelen!”

- - -

LUH-3417
Met citaat reageren
Oud 29-12-2005, 23:54
Verwijderd
Het wordt steeds grappiger. Twee foutjes: “Uw overgebleven vingers zullen vanaf nu met gepaste toewijding door mijn keutels wroeten!” en "Daarom had hij besloten koning te worden en niet één of andere ridder te blijven van wie verwacht werd dat hij draken en zulks zou verslaan."

In spanning wacht ik het volgende fragment af.
Met citaat reageren
Oud 03-01-2006, 16:03
Verwijderd
Bedankt voor het lezen en de correcties. Er zullen er altijd een paar insluipen en ik weet zeker dat je ook in dit deel wel iets zult vinden.

- - -

Zo kwam het dat koning Gnumann op pad ging in het gezelschap van zijn moedigste ridder heer Erick, die huilend uit zijn bed gesleurd moest worden, Lambal, die huilend met zijn handen wapperde en Valzok, die stil voor zich uit keek. Gezeten op de meest statige varkens die het hof van koning Gnumann te bieden had, trokken zij door het landschap van Treurbocht.
Na een zware reis waarin Valzok meer dan eens de beslissende rol speelde in een nipte overwinning op variërend ongedierte, bereikten zij dan eindelijk de buitenste poorten van het kasteel. Koning Gnumann keek nog eenmaal om naar zijn rijk, dat nu zo ver achter hem leek te liggen. Hij bond zijn kamerjas nogmaals stevig vast en gaf zijn big de sporen.

De toch naar de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou leidde ons moedige viertal door het Bos der Bomen. Al vanaf het vertrek had koning Gnumann buikpijn gekregen als hij er aan dacht, en nu zij eindelijk op de laatste heuvel van het woud stonden, was er geen ontkomen meer aan. Albaster Gnuman kuchte.
“Het schijnt”, zei hij, “dat dit een behekst en vervloekt bos is, dat vol zit met vreselijke wezens en gevaren.”
Lambal knikte instemmend en blies op zijn handen.
Valzok rechtte zijn rug. “Heer, op mijn heenreis ben ik ook door dit bos gereden en ik kan u een veilige doortocht verzekeren. Dit bos is noch behekst, noch vervloekt.”
‘Maar de bomen dan?”, vroeg heer Erick.
“Ja, de bomen!” viel Gnumann hem bij.
“De bomen?” vroeg Valzok.
“Ja,” antwoordde Gnumann. “Het schijnt dat dit bos vol staat met bomen die bij het minste vlaagje wind hun zwiepende takken naar een voorbijganger slaan! Er zijn kronkelende wortels die de weg voor onze stoutmoedige biggen versperren! Nog geen jaar geleden raakte ik een groep van vier dappere ridders kwijt toen hun biggen struikelden over die demonische wortelen. Dit bos is vervloekt!”
Valzok keek de koning aan.
“En het schijnt dat iedere herfst de bomen al hun bladeren loslaten, als ware het een sneeuwbui van dood en verderf! Wee de reiziger die zich dan in het bos bevindt, want zijn ziel zal opgeslokt worden door de basten van de berken!”
“Als ik het goed begrijp”, zei Valzok langzaam, “bent u bang voor bomen?”
De drie anderen knikten heftig met hun hoofd.
“Er is geen andere weg naar de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou dan door dit Bos der Bomen, heer. U zult uw angst moeten overwinnen. Misschien kunt u het zien als een voorproef op de wedstrijd die nog komen gaat?”
“Nou,…” twijfelde Albaster.
“Wacht. Houdt u mijn hand maar vast. Ja, zo. Bent u nu nog bang?”
“Nou, wel iets minder.”
“Goed. Ik zal uw handje niet loslaten en dusdanig zullen wij door het bos rijden. Vrees niet, ik ben er bij om u te beschermen en bovendien hebben wij een Magiër van reputatie en een ridder met een zwaard, scherp en rechtvaardig, bij ons.”
“Dat is waar”, zei Albaster, terwijl de op achtergrond Lambal en Erick verschrikt opkeken.
“Voorts gaan we!” riep Valzok, en zijn paard zette zich weer in beweging.

Die nacht in het bos was het meest enge dat koning Albaster ooit had meegemaakt. Niet alleen moest hij soms de hand van Valzok loslaten, zodat deze eten kon bereiden terwijl de donkere bomen over hem heen hingen, maar ook een ijselijke gil van heer Erick deed hem zijn koninklijke kamerjas bevuilen.
Valzok liet de pan vallen, trok zijn zwaard en rende op Erick af, die kermend over de grond rolde en huilde om hulp.
“Ik ben hier, heer Erick”, hijgde Valzok. “Waar is het gevaar!”
“Daar!” piepte Erick en hij wees naar zijn vinger. “Ik probeerde in al mijn moedigheid deze boom te betasten, toen ze me plotseling beet! Een gapende vleeswond was het gevolg en ik vrees dat ik nooit meer een zwaard zal kunnen hanteren, als ik het al mocht overleven. Alstublieft, koning Gnumann laat me terug naar huis keren! Ik mis mijn warme bedje zo!”
Valzok keek naar de gehavende vinger van Erick en zag er een splinter eruit steken. Hij bevochtigde zijn vingers en wipte het houten gevaarte met zijn nagels eruit. Een kleine druppel bloed welde op.
“Argh!”, riep Erick mooi synchroon met Lambal, die al de hele reis had gegild en gekermd. “Ik zal zeker sterven!”
“Neen,” antwoordde Valzok, “zulks zal niet gebeuren. Ik heb hier een magische pleister, waarmee ik uw wonde zal verbinden. Ziet u de gele beer erop?”
“Ja”, snotterde Erick, die met zijn mouw onder zijn neus wreef.”
“Wel, dat is de beer van de heilige maagd Oebiwoebi. Met zijn genezende krachten zal hij de pijn wegnemen en binnen enkele dagen zal u weer moedig en gezond zijn als u altijd al was!”
Erick keek met een tong uit zijn mond hoe de pleister zorgvuldig op zijn plaats geplakt werd en snifte nog eenmaal toen de operatie voldaan was.
Valzok kuste de vinger nog eenmaal en aaide Erick over zijn bezwete haardos.
De nacht was reeds gevallen en terwijl Lambal het viertal in slaap jammerde, kwam een onheilspellende maan op achter de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou.

- - -

LUH-3417
Met citaat reageren
Advertentie
Reageren


Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 02:47.