- - -
Zonder echt een doel voor ogen te hebben schuifelde de man door de straten van de verlaten stad. Zijn handen in de zakken van de versleten broek, zijn blik naar beneden gericht. Hij voelde wat zand en gruis in zijn broekzakken en strooide het afwezig over de tegels uit.
De lege straten staarden hem aan, lijdzaam de gele klauwen van de zakkende zon dragend. Zelfs geen oude kranten woeien van de ene kale stoep naar de andere en er lag geen vuil meer op de straten. De stad was zo leeg als de man, en weldra zou ook hij er niet meer zijn.
In de stad was niets mis. Miljoenen mensen hadden er een thuis gevonden. Zij zaten opeengepakt in de kleine ruimtes. Vroeger had men zich druk gemaakt als zelfs dieren zo behandeld werden, maar na de Grote Conventie van Heisenberg waren de rechten van de mens drastisch aangepast. Het moest zo zijn, omdat de bevolking vermeerderd was.
Na bijna twee eeuwen van schermutselingen was wereldhonger verdwenen en al snel ook de oorlogen. De aarde was staatkundig geworden tot één geheel en uiteindelijk waren alle culturen versmolten tot één algemene norm. Gezien de wereld kleiner was geworden door de ingebruikname van Tesla’s nulpuntsenergie, die de snelheid van de voertuigen verhoogde, werden de culturele afwijkingen zeer beperkt gehouden. Men had weinig reden meer om te vechten, dus vocht men niet meer.
De stad was verworden tot een lege massa steen die op de man neerkeek. Een stuk grond met hier en daar een vierkante arm van beton dat statig de hemel in trok, als een standbeeld van vergane glorie. De man rechtte zijn rug, of wat daar van over was, en haalde diep adem. Het deed pijn in zijn borst en hij kreeg geen frisse lucht. Alleen die nare geur waar geen mens ooit aan went. Hij hoestte wat bloed op en leunde even tegen de muur van een gebouw aan. Hoeveel mensen hadden dit stuk muur niet aangeraakt vroeger? Ach, ze waren er niet meer. De weinigen die over waren woonden op de hoogste verdiepingen van de gebouwen, maar ook daar was men niet veilig. Nergens was men veilig.
De man zag de barsten in de muur van een gebouw en een traan rolde over zijn wang, beitelde een weg uit in het stof.
De mensheid leunde achterover in de stoel der gemakzucht. De dringende wereldproblemen waren uit de weg geruimd. Langzamerhand werden de legers afgebroken. Zoals één der grote profeten al zei, werden de wapens spreekwoordelijk omgesmolten tot ploegscharen. Men werkte hard voor het bestaan, maar dat deed ieder mens. Niemand maakte zich er druk om. De mens was gelukkig.
De man staarde met glazige ogen omhoog langs één van enorme gebouwen. Ruim tweehonderd verdiepingen, dacht hij. en alleen de bovenste tien zijn nog bewoond. Hij zuchtte. Ze waren allemaal dood. Zijn vrouw, zijn dertien kinderen en ook al zijn vrienden. Voor zijn ogen waren ze gestorven. Zijn leven was ingestort in als een slecht gebouwd kaartenhuis. Hij had het zelf tot nu toe overleefd, maar hij voelde de verstikkende adem van de dood al koud in zijn nek hijgen. Hij was stervende, in een stervende stad.
De wetenschap bloeide meer dan ooit tevoren op. Geld en energie werden niet meer in defensie gestoken, maar bleven over voor andere zaken. Allereerst herstelde men de natuur in grote mate. De regenwouden kregen rust, het gat in de ozonlaag dichtte zich gestaag en de milieuvervuilende werktuigen en producten werden vervangen door hun zogeheten groene tegenhangers. Wat men nooit voor mogelijk achtte, gebeurde nu onder een ieders neus. De mens leefde in harmonie met de natuur. Alles leek vredig.
De man veegde het stof weg en keek door een raam van een gebouw naar binnen. De begane grond. Hij zag een grote hal van iets wat een enorm woonpand was. Vroeger waren hier verschillende winkels van dit woonblok gevestigd. Het was een woonblok zoals er duizenden in deze stad waren, miljoenen over de wereld.
Naast de lift die de mensen naar boven gebracht had begon de rij met lijken. Van daar lag het tot aan de muur vol met aangeklede, dode mensen die ondanks de chaos van de ledematen, toch netjes op een rij lagen. Ja, dacht de man, er was geen ruimte meer. De mensen wisten zich geen raad met hun geliefden. Hoe kon de mens nou twee keer dezelfde fout maken? Hij wendde zijn blik weer af en voelde een koude rilling over zijn rug gaan. Hij rukte een zware voet los van de grond en voelde meer dan ooit hoe zijn lichaam aangevreten was.
Na de natuur was de medische wetenschap aan de beurt. Operaties werden verfijnder en de patiënten liepen minder risico. Op het toppunt kon men opereren op een ongeboren kind van drie maanden oud. Ziekten als verkoudheid en de griep waren verdwenen. Hoe snel de bacteriën ook evolueerden, de mens had snel genoeg een geneesmiddel klaar. Men hoefde geen ziekte meer te vrezen. Alles kon medisch verholpen worden.
Daar lag de fout.
De man stapte weer verder, langs het gebouw met de lijken. Langs alle gebouwen met alle lijken. Hij keek nogmaals naar zijn pols en zag dat de zwarte vlekken in zijn huid al donkerder werden. Hij voelde de knobbel ter grote van een ei in zijn hals kloppen en hoestte nog wat bloed op. Het was dichtbij. Hij had het zien gebeuren bij zijn kinderen, stuk voor stuk, en vervolgens bij zijn vrouw. Hij had er niets aan kunnen doen en had onbeweeglijk naast het bed gestaan toen ze van hem weggleed. Pas na een lange tijd was hij door de knieën gezakt en had hij haar hand vastgepakt. Hij had gehuild, geschreeuwd en geslagen, tot hij uitgeput neerviel.
Nu voelde hij weer zijn eigen zwakte. Het had geen zin om er tegen te vechten. Van binnen was hij leeg. Zijn lichaam rotte weg als een ruïne. De man zocht een plek uit met uitzicht op de ondergaande zon en liet zich op de grond zakken, met zijn harde rug tegen de muur.
De mensheid was een uitstervend ras geworden. Drie weken na het eerste geval was al drie kwart van de mensheid overleden. Na zes weken ziekte was een elite van minder dan zeven procent nog in leven. Na nog een week zou de aarde een lege plaats zijn. Een loze aardkloot in de eindeloze ruimte. Het immuunsysteem van de mens was totaal verwaarloosd. Verwend door de lange afwezigheid van ziekte.
Het was wachten op een ziekte die de verzwakte mensheid uit zou vagen, een ziekte waar geen direct geneesmiddel voor gemaakt kon worden. De wetenschappers wisten niet wat er in het oude, ingestorte laboratorium verborgen lag. Onvoorzichtig gingen zij te werk en braken één reageerbuis te veel. De geschiedenis herhaalde zich.
De man zakte langzaam ineen. De zon wierp nog even zijn lange, gele vingers over de stervende stad en zakte daarna weg in de zee van ellende. Hij keek nog een keer om zich heen en zag de grauwe leegte. Zijn hand klauwde in een hoopje zand en gruis. Het voelde fijn aan in zijn hand. Tevreden zonk hij weg in zijn dood, gevolgd door de stad en de rest van de mensheid.
- - -
LUH-3417
|