Teuns ochtend
Zeven uur ‘s ochtends
Stilte. Kalmte. Vrede. Het is rustig, de vogels tsjirpen en er blaast een zacht briesje. De gevallen bladeren verbergen het vossenhol onder de boomstronk voor de buitenwereld. Op de paden liggen deels in de modderplassen, deels op de gevallen takken, enkele nootjes. Een kleine, rode eekhoorn trippelt uit een boom, grist hen vliegensvlug weg en rent zijn boom weer in, voordat roofdieren hem zien.
De storm heeft zijn tekenen duidelijk achtergelaten, enkele bomen zijn gesneuveld en tussen de gevallen naalden en de dennen zelf is een grote afstand. Een trieste, doch mooie aanblik. Nadat men de natuur op zijn sterkst aanschouwt, keert de rust weder.
Elf uur ‘s ochtends
Teun zoeft over de modderige paden, langs het vossenhol, wat alleen hij weet te vinden, onder de boomstronk van de grote den.
Noch de mist, noch de vrieskou weerhoudt Teun ditmaal van het mountainbiken. Hij beseft hoe zeer hij deze geuren heeft gemist en neemt zich voor vaker te gaan.
Door plassen sjeest hij, over heuvels racet hij en over boomstammen springt hij. Een concreet eindpunt heeft hij niet, maar wel een doel. Vergeten wat eerder die dag was gebeurd, luidt zijn wens voor vandaag. Wat is er dan gebeurd, dat hij zielsgraag wil vergeten?
Hij gaat alsmaar harder en hoger. Geen sprong is hoog genoeg en de kilometerteller gaat door het dolle. Twintig kilometer per uur, wanneer hij de bult opgaat. Harder, harder! Een sprong, anderhalve meter hoogte. Bultaf, vierenveertig kilometer. Boom, oppassen! ‘Da’s krek, da was op un haor nâ!’
Snel vluchten de beesten hun holletjes in en staken vogels het vrolijke gekwetter. Rakelings passeert hij de boom, raakt van het pad af en slipt in de bedden van mos. Hij wil de snelheid erin houden, dus blijft fanatiek doortrappen. De fiets doorstaat de ontberingen dapper, Koga Miyata heeft bewezen geweldige fietsen te produceren. Vergetelheid is naderbij.
Eerder die dag, zeven uur ’s ochtends
Het is een dag als alle anderen. Teun gaat, samen met vader, naar het dorp, om de gerooide aardappelen te verkopen. Dinsdag is immers marktdag. ‘Teun mien jung, nim mí mit.’ Goed, oma gaat ook mee. Moeder de vrouw past op kleine Hendrik, zijn vijfjarige broertje.
Op de markt aangekomen, springt Teun van de wagen af en begint te onderhandelen. Slechte prijzen horen blijkbaar bij een slechte oogst. ‘‘k Doe ’t nait!’, Zegt vader. Het drietal stapt in de pick-up en rijdt terug naar de boerderij.
Hetgeen dat ze zien, overtreft alles. Iedereen is sprakeloos. Vlammen slaan uit het monument, het huis dat grootvader met eigen handen in 1945 had gebouwd, vergaat voor hun ogen. Teun rent naar binnen en graait het eerste waar hij op stuit, wat later zijn broertje blijkt te zijn, met de lucifers nog in de handen. Bukkend, de dikke rook ontwijkend, sleurt hij Hendrik het huis uit. Het jungske zegt niks, maar huilt zachtjes.
Zodra hij buiten is en merkt dat hij frisse lucht kan ademen, laat hij Hendrik vallen, en rent opnieuw naar binnen. Ditmaal knettert het vuur en is een lichte gloed overal waar te nemen. De rook is verstikkend. Hij rent de trap op naar de slaapkamer, waar zijn tweelingzusjes nog liggen te slapen. Hij sleept hen mee en vlucht naar de achterdeur. Hij stapt de deur open en rent naar buiten. Ze vallen op de grond en Teun bemerkt hoe zeer zijn gezicht en handen gloeien.
Opa loopt wankelend uit het aparte toilet, dat zo’n vijftien meter van het huis staat. Hij kijkt om en ziet het dak instorten. De vonken spatten in de rondte.
‘Wim, dein zoon hest uns vleis en bloud veur arger behoed.’, Zegt opa tegen zijn zoon. Deze knikt instemmend. Teun pakt een koter en roept: ‘Waor is moeke?’ Het kind antwoordt niet, maar huilt.
Half twaalf ’s ochtends
Hij stapt van zijn mountainbike af, legt hem neer en richt zijn ogen ten hemel. Een vijftal minuten is Teun verzonken in gedachten. Met enige vastberadenheid brengt hij zijn hand naar het hoofd en klopt wat as uit zijn haren. Hij trekt zijn broek op en fietst verder, met dit keer een eindpunt in gedachten.
Aangekomen bij het meertje, trekt hij zijn kleren uit en springt in het water. Als vijfjarig kind kon Teun al goed mikken. ‘Zoef’, zegt Teun terwijl hij door het wak springt.
De bewusteloosheid slaat toe, terwijl de kou hem doet vergeten.
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
Laatst gewijzigd op 26-11-2002 om 21:38.
|