U ziet het goed. Na een lange strijd vol met onberekenbare wendingen heeft onze persoonlijke rekenkamer een uitslag aan de zinderende verhalenwedstrijd weten te verbinden. Het is de organisatie van het ongekende evenement dat er een zeker verschil bestaat tussen de scores uit de poll en deze gepresenteerde uitkomst, maar zoals reeds eerder gezegd, heeft onze lieftallige forumbazin Ieke, met behulp van de miraculeus neutrale LUH-3417, een aantal ongeldige en verdachte stemmen weggekapt. Mocht u hierover in discussie willen gaan, dan weet ik zeker dat Ieke's privéberichteninbox (dubbele woordwaarde!) u met open armen ontvangt.
- - -
Nu rest mij slechts u allen te bedanken voor uw stemmen en uw tomeloze inzet door de jaren heen. Nu mijn klamme handen dit gouden beeldje omvatten, begrijp ik pas hoeveel het waard kan zijn voor mensen en de eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ook ik, zelfs ik, die emotionele toespraken altijd verachtte, met een brok in mijn keel sta te jammeren.
Oh, en willen de overlaten die het in hun hoofd hebben gehaald op mijn verhaal te stemmen het even melden? Dan kan ik ze een aanbod doen dat ze niet kunnen weigeren. Ik ben zelf namelijk wel een beetje verbaasd dat ik zo hoog gekomen ben met dit verhaal, want hoewel ik best tevreden ben met de stijl en de vorm van het geheel, vind ik de inhoud, of liever gezegd het ontbreken ervan zelf soms vervelend. Maar goed.
LUH-3417
- - -
Ik doe hier nu verwoede pogingen te tippen aan de mooie post van mijn collega, medewinnaar en vooral verdienstelijk schrijver LUH- 3417. Maar dat zal mij waarschijnlijk toch niet lukken. Vergeef het me, hopelijk kan ik nog veel van hem leren. (Hij is gewoon weg vergeten hoe vaak hij al gewonnen heeft
)
Mijn streven was hoger te eindigen dan vierde (columnwedstrijd) en dat is gelukt! Dus ik ben erg blij. Ik ben alleen wel erg benieuwd naar de mensen die allemaal op mij gestemd hebben. Dus mocht u deze oproep lezen, laat u horen! Ook ben ik erg benieuwd naar van wie de andere verhalen zijn. Voor degenen die mijn verhaal nog niet gelezen hebben, ga dat ff gauw doen! Overigens nog veel leesplezier.
Groetjes Simoen
- - -
Maar niet langer gedraald, want u allen popelt natuurlijk om de winnende verhalen nog een keer te lezen en tranen weg te pinken bij de fijne herinneringen eraan. Hier zijn zij:
-Simoen - Wc papier en het nut van een rode bikini
-Intermezzo!
-LUH-3417 - Het Nevelingenlied
- - -
Wc papier en het nut van een rode bikini
Een minuscuul scheef afgescheurd stukje zacht wc papier dwarrelt tergend langzaam uit het licht op de grond. Haar hand houdt nog de resten van de wc rol vast, waar ooit genoeg vellen sneeuwwit wc papier op hadden gezeten om je kont mee af te vegen. Nee! Ze had alle mogelijke fouten die ze kon maken in haar hoofd opgesomd, overal rekening mee gehouden, maar niet gerekend op het wc papier dat er niet zou zijn. Haar ogen vliegen over de houten planken met schelpjes, schilderijtjes van de kinderen toen prinsessen en ruimtevaarders het belangrijkste in hun leven waren, en verdere onnodige prullaria. Waarom zetten ze in godsnaam troep op plankjes? Daar kan je je kont toch niet mee afvegen?! Dacht ze bij zichzelf. Een mooi lila handdoekje hing naast het glanzende wastafeltje, dat perfect in verhouding was met het spiegeltje dat erboven hing. Een schelpvormig zeepje in zacht baby roze lachte haar ook uitnodigend toe om gebruikt te worden. Geen zeepresten, geen vlekken, geen haren op de grond en ook geen wc papier! Die tampons, zeepresten en dergelijke waren allemaal op haar wc te vinden. In grote hoeveelheden en ze ergerde zich er altijd kapot aan. Maar deze opslagplaats van elvenbeeldjes en schelpen kon niet tippen aan haar wc. Schoon of niet schoon. Er was tenminste toiletpapier! Weliswaar niet zo zacht als een babyhuidje en zo melkwit, maar het was er wel.
Mister Bean scènes schoten door haar hoofd. Hoe ze het ogenschijnlijk nog nooit gebruikte en naar wasverzachter ruikende lila handdoekje langs haar billen zou halen en het lila geen lila meer zou zijn. Of hoe ze misschien een beginnetje moest maken met het overgebleven, blauwe zwaantjes beschilderde wc rolletje en het werk af zou maken door het wastafeltje uit zijn functie te ontheffen en een omscholingscursus ‘bidet zijn’ zou geven.
Dit was belachelijk. Er was een oplossing. Een genante weliswaar, maar ze zag zichzelf liever niet die rare fratsen uithalen. De video van Mister Bean was vast niet educatief bedoeld toen haar moeder hem trots cadeau deed.
Ze moest hem roepen. Gelukkig waren zijn ouders niet thuis, want dat zou de ramp compleet maken! Ze haalde diep adem en deed haar ogen dicht. Daar gaat je toekomst.
Het was zo vervelend om van te voren te weten, dat het geen zin had om op degene die ze leuk vond, verliefd te worden. Ze kon zich hoogstens beter voordoen dan ze was en blundersituaties voorkomen. Na het bovenstaande dacht ze het ergste gehad te hebben en hield zij zich slechts nog bezig met een frisse adem en kleding die hij wel leuk zou vinden. Niets was minder waar.
Trillend deed ze de deur open. Ze voelde zich naakt en was bang dat ze vergeten was een stukje haar te verwijderen op haar puberende lichaam. Ze sloeg de paarse handdoek om haar heupen heen en pakte haar tas die ze netjes in kluisje nummer drieendertig stopte. Dat deed ze altijd, mits het kluisje niet voor haar neus was weggekaapt. Bijgeloof. Stom bijgeloof. Voordat ze zouden gaan zwemmen had ze overwogen haar baby blauwe handdoek mee te nemen, later tot de conclusie komend dat dit te kinderachtig was. Baby roze was ook geen optie. Dan maar paars. Niet haar eerste keus, maar het zou in haar voordeel kunnen werken. Ze had namelijk gehoord dat hij rood een prachtige kleur vond, maar die kleur had zij niet in haar kast liggen en dit kwam nog het meest in de buurt zonder kinderachtig over te komen. Haar bikini was ook niet rood, maar melkwit. Dit vond ze echter geen obstakel, ze wist dat het prachtig kleurde bij haar lange bijna zwarte haar.
Haar buikpijn maakte haar stemming naast een overdosis onzekerheid er ook niet beter op. Baantjes trekken kon ze wel. Dat was geen probleem. Misschien achter hem aan sneaken in de glijbaan ‘per ongeluk’ tegen hem opbotsen was ook geen punt. Of was dat dan klunzig?
Ze gaf zichzelf een denkbeeldige klap in haar gezicht, trok haar schouders naar achteren en liet haar lichaam zakken in het water. Langzaam omsloten watermoleculen haar lichaam en werd ze opgezogen in een bad van warmte en gezelligheid. Tersluiks wierp ze een blik naar links en rechts en volgden haar ogen de hoofdpersoon dat zich niet druk te leek te maken om dingen als zijn haar. Minimum waste en maximum joy. Kon zij dat maar zo gemakkelijk.
Toen zag ze haar kans. Zijn voeten brachten hem naar het plankje in het sportbad waar jongens op de raarste manieren vanaf sprongen. Geen meisje had zich van de plank af durven laten vallen. Maar zij zou dat wel eventjes doen. No problemo. Ze hees zich zo snel mogelijk uit het bubbelbad en liep toen, niet te snel ook niet te langzaam, achter hem aan. Voordat de volgende jongen achter hem aandook kon zij er zich nog snel tussen wringen. De meisjes uit het bubbelbad keken haar met grote ogen aan. Ja, zij durft dat dus wel! Subtiel met haar achterwerk wiebelend wachtte ze tot hij zijn plaats zou aannemen, zich af zou zetten en als een ware atleet een geweldige plens zou veroorzaken. De meisjes keken nog steeds, dus zwaaide ze uitdagend hun kant op. Nu was het haar beurt. Alle afleveringen van Ariël de kleine zeemeermin kwamen opduiken uit het niets. Hoe dat prachtige meisje met het rode haar sierlijke bewegingen onder water kon maken. Had zij nu maar dat rode haar, dat had hij vast mooi gevonden, dacht ze lachend bij zichzelf.
Voor ze het wist werd ze op de kant gehesen en meegetrokken naar de kleedkamers. Ze keek nog even om en zag ook hem verbaasd naar haar kijken. Ze lachte verontschuldigend en liet zich verder meetrekken een hokje in. Een klasgenootje knikte voordat ze wat kon zeggen naar beneden.
Haar wens was uitgekomen, haar bikinibroekje was dieprood gekleurd. Precies wat hij met rood bedoelde.
- - -
Intermezzo!
- - -
Het Nevelingenlied
Hij maakte zijn sigaret uit en keek om zich heen. Flarden rook probeerden de leegte van zijn kamer te bezetten, maar vervaagden. Een kleine walm steeg nog op uit zijn asbak. Zijn laatste peuk stak de vorige aan. Hij zou hem moeten legen, de asbak. Hij zou een raam moeten openen en frisse lucht naar binnen laten. Zuurstof voor zijn bedompte geest, schone lucht voor zijn vergeelde ogen.
Het vergeelde behang kwam los in de hoeken. Oud en versleten. Vlekken van zijn leven. Hij hield er een morsig bestaan op na. Hij zwalkte altijd, ook zonder drank. Hij hield niet van drank. Evenmin als van roken.
Hij stond op. Zijn knieën kraakten. Liet zijn hand langs zijn boekenkast gaan. Recht tegenover de deur. Wie binnenkwam zag het meteen. Wie kwam er binnen? Niemand, alleen hij. En hij wist dat de boeken ongelezen waren, voor het grootste deel. Hij zou er nog wel een keer aan beginnen, als hij een been brak of iets dergelijks. Niet vandaag. Vandaag was alweer voorbij.
In gedachten maakte hij een lijst van wat hij vandaag had willen doen. Zodra hij het ene bedacht, schoof het andere uit zijn hoofd. Daarna nam hij afstand, keek hij ernaar en gooide hij het weg. Het was nonsens. Futiel. Een waar kunstenaar zou zijn neus er voor ophalen. Hij haalde zijn neus op en hoestte. Verdomde rook.
Een waar kunstenaar zou lezen en schrijven. Hij keek naar zijn typmachine. Bijna alle toetsen zaten onder het stof, op een enkele na. Ze vormden een zin. ‘Er is geen begin, er is geen einde en er is geen verhaal.’ Het was het laatste dat hij geschreven had. Het papier waarop het gekomen was, had hij al boos weggegooid, of verbrand of wat dan ook. Nee, wacht. Hij had het verbrand en symbolisch door zijn kamer verstrooid. Alsof hij zichzelf begroef.
Op straat dacht hij soms doodgereden te zijn door het verkeer. Hij was twintig meter na een kruising en voelde een koude rilling. Hij dacht direct of hij misschien dood was, keek achterom en verwachtte zichzelf te zien liggen op een bebloede motorkap. Niets. Hij schoof zijn handen dieper in zijn zakken en liep snel door, in de hoop dat het snel ‘guur’ weer zou zijn, wat dat ook mocht wezen.
Doodgereden worden zou bij hem aan eisen moeten voldoen. Het moest gebeuren met een boek in zijn handen, dat dramatisch door de lucht zou vliegen en in een plas neerkomen. Zoiets geeft symboliek. Welk boek wist hij niet. Iets droevigs in ieder geval, iets dat alle mensen ervan zou overtuigen dat het leven waardeloos was. Hij had zo zijn dromen.
Misschien zou het nog beter kunnen. Een manuscript van zichzelf onder zijn arm, met zo’n goedkoop koord vastgeknoopt. Een koord dat op stugge, blonde haren leek als het verknipt werd. Na de klap zou een eeuwige stilte de beweging omvatten. Het koord zou losgaan en de losse bladzijden van zijn afgewezen meesterwerk zouden fladderen in de wind en neerkomen in de modder. Met stervende ogen zou hij mensen er op zien stappen om hem te helpen. Hij zou willen wijzen ernaar, zijn werk was belangrijker. Sterven voor de kunst, prevelde hij stompzinnig.
Na zijn begrafenis zou men het manuscript bij elkaar vegen en reconstrueren. Zodra een uitgever ermee aan de haal zou gaan, zou er vanzelf een mythe ontstaan omtrent zijn dood. Vermoedelijke zelfmoord. Het was een klassieker; één dik boek schrijven, het niet gepubliceerd krijgen, zelfmoord en daarna wereldberoemd worden.
Hij stak een nieuwe sigaret aan. De rook brandde door zijn keel. Hij rookte teveel en het was niet verstandig. Hij werd er rusteloos van en sliep slecht. Bovendien kon hij niet tegen de geur die aan zijn vingers bleef plakken. Eerst was het nog gewoon rook, maar de dag daarna was het een mierzoete, misselijkmakende lucht.
Zijn spiegelbeeld blies de rook in zijn gezicht. Gele ogen, gele tanden. Een ruwe blouse, kapot aan alle kanten. Zijn gezicht was even ruw. Hij zou zich vaker moeten scheren. Een benige hand gleed over zijn wang. Na een schok ontdekte hij dat het de zijne was. Hij hield hem omhoog, wentelde hem. Het leek een gegrimeerde klauw die draaide op een motoriek in zijn pols. Niet van hem. Duidelijk niet van hem. Hij probeerde zijn duim te bewegen, maar zijn spieren waren vastgeroest. Hij boog zijn elleboog en nam een hijs van zijn peuk. Meer rook in zijn gezicht. Het deed de wallen verdwijnen.
Hij pakte een appel van de fruitschaal. Wanneer waren die gekocht? Hij voelde zacht en vettig aan. Smerig. Voorzichtig nam hij een hap. De schil was als een vel, meegevend. Zijn tanden werkten zich er toch een weg door en te zoet vocht spoot in zijn mond. De appel smaakte naar een peer. Een vreemde vergelijking. Hij at het zachte vruchtvlees op en voelde het in zijn zure maag bijten. Hij at niet veel.
Hij moest de appel weggooien. Zijn handen kleefden nu al en hij raakte in de war met een sigaret en het rottende stuk fruit in één hand. De ander kon hij niet gebruiken. Hij stak de sigaret in zijn mond en deed zijn oog dicht. Toch prikte de rook. Met het gevoel een besluit te nemen smeet hij de appel tegen de muur. Hij spatte nat uit elkaar en overal lag vergeeld vlees. Het stonk nu al.
Hij dacht terug aan het auto-ongeluk dat nooit plaatsvond. Italo Svevo was ook omgekomen in een ongeluk, terwijl hij bezig was met een vervolg op zijn meesterwerk. Meesterwerk. Soms hield hij ervan om bekende schrijvers aan te halen en te zwelgen in zijn eigen falen. Er is geen begin, er is geen einde en er is geen verhaal. Wat was dat nu voor een gebrabbel. Een slap excuus voor een nijpend gebrek aan talent of wat dan ook. Zijn sigaret brandde in zijn vingers.
Hij haalde de rol van zijn typemachine heen en weer tot hij hoofdpijn kreeg van het geping. Waar kwam dat ding ook alweer vandaan? Het was een oud geval. Hij ging met zijn vinger langs het lint. Geen inkt meer. Hoelang al? Zijn ‘meesterwerk’ had hij deze week nog voltooid, maar met welke inkt? Was hij werkelijk zo vervreemd dat hij lege papieren ging verbranden en ritueel verstrooide in zijn kamer? Hij dacht van wel.
Hij zat in een stoel tegenover de deur. Zijn been over het andere geslagen, zo met de enkel op de knie. Zijn broek had hij gladgestreken, zodat zijn sok er niet overduidelijk uitsprong. Hij hield een hand op de gekantelde knie en rookte met de andere, de mechanische. Hij wachtte. Vroeg of laat zou er iemand zijn kamer in moeten komen. Er moesten toch rekeningen betaald worden, hij moest toch post krijgen. Iemand moest zich toch bewust zijn van zijn bestaan?
’s Nachts ontkleedde hij zich met het gordijn open. Tegenover hem woonde een jong meisje. Ze hield van hem, vond hij. Ze was ook eenzaam en koesterde genegenheid voor hem. Hij droomde hoe hij haar in het gezicht sloeg en daarna de rode wang likte. Maar de straat lag ertussen en de straat betekende de dood. Oversteken kon niet. Althans, niet zonder manuscript.
Zou hij haar hart pas winnen als hij geschreven had? Wat een onzin. Hij keek naar de deur en hield zijn hoofd schuin. Eigenlijk, zo dacht hij, zou hij een huisdier moeten hebben. Nee, geen huisdier… een kamer vol met kleine mannetjes. Een soort kabouters, die hij in zijn broekzakken mee kon nemen. Waarmee hij kon praten en die hem hielpen. De asbak voor hem leeggooiden, sigaretten kochten en kapotte appels opruimden. De zoete lucht maakte hem misselijk en hij moest flink doorroken om de mufheid te bewaren. Hij zou met ze kunnen praten, of spelen. Hij zag voor zich hoe hij zo’n klein mannetje in de palm van zijn hand had en op en neer gooide. Alsof hij kinderen had, waarmee hij vrolijke vaderdingen kon doen. Er zou dan iets gebeuren in zijn leven, waarover hij kon schrijven. Kleine mannetjes in zijn kamer. Hij lachte bij het idee en schudde zijn hoofd.
Die middag bond hij een handdoek om zijn hoofd, zonder duidelijke reden. Hij dacht nog steeds aan de kleine mannetjes en moest er van lachen. Als hij uit zijn raam keek, zijn hoofd verkleed als groot paasei, wist hij dat hij gezien werd door talloze mensen die hem bespiedde. Vroeger had hij wel eens fantasieën dat zijn leven een show was. Overal camera’s die hem volgden en die alles wat hij deed vastlegden voor het nageslacht. Hij was namelijk heel speciaal. Bijzonder.
Nu nog steeds kon hij raar door zijn kamer zwalken. Met een sigaret in zijn hand hield zijn armen omhoog als een spook uit een oude tekenfilm. Zijn benen verzette hij alsof hij op zijn tenen over horden liep. Zo liep hij rond, onderwijl gekke bekken trekkend. Dan haalde hij een hand door zijn haar en stak hij een vinger in zijn neus. Zijn spiegel ontmoette hem. Kijk eens aan, dacht hij, wat bent u me daar toch een speciaal figuur. Hij zag de Nederlandse families guitig op de bank zitten en de chips door de lucht laten vliegen omdat hij zo dolkomisch was. De hele wereld was in de ban van hem. Zijn nachtelijke leven werd uitgezonden en opgenomen met de video om het de dag daarna te bekijken. Twee beeldschermen naast elkaar, om maar niets te missen.
Hij deed de handdoek af en keek ernaar. Vies, bruin en met wat oud bloed. Hij had pas geprobeerd zich te scheren, maar zijn papyrusachtige vel kwam bijna los van zijn schedel. Of zijn mes was bot. Hij had aan de winkelhaak van zijn huid getrokken. Zoveel mogelijk loskrijgen voordat er een traan uit zijn oog geperst werd. Want hij huilde nooit.
’s Nachts rookte hij in zijn bed, mijlenver verwijderd van de slaap. Hij was bang. Hij durfde niet in het donker te staren uit angst voor gestalten. Althans; hij was bang dat hij in zijn angst gestalten zou inbeelden. Ergens hoopte hij dat ze echt zouden zijn. Buitenaardse wezens, of iets in die geest. Kleine mannetjes die zijn appel opruimde en die hij in zijn omhoog kon gooien en opvangen. Hij hoorde vaak gebrom buiten, maar durfde nooit het gordijn opzij te doen om te kijken. Wie weet wilden ze niet omhoog gegooid worden, maar wilden ze zijn ingewanden. Wel, weinig kans, heren. Deze jongen heeft zijn ingewanden zelf nodig.
Maar waarvoor? Dat wist hij niet. Zijn lichaam was een vergankelijke hoop rottend vlees. Hij gaf er niet veel om. Zijn geest, daar ging het om. Zijn kunstenaarsgenie. Het kwam door zijn lichaam dat hij niet kon schrijven. Zijn lompe handen, één mechanisch, de ander dood, wilden gewoon niet. Ze waren koud, de spieren hard. Hij gleed van zijn stoel en bleef liggen. Een pijnlijk hoofd.
Misschien, zo dacht hij peinzend, moest hij gewoon achter zijn machine gaan zitten en forceren. Het maakte niet uit, er was toch geen inkt meer. Hij zette zich neder in zijn zetel, met een rechte rug vol goede voornemens. Hij streek zijn haar naar achter als een pianist en hield zijn koude klauwen hoog. Met een klap kwamen ze op de toetsen. Alle pootjes kriebelden door elkaar en zaten in de knoop. Stof dwarrelde rond. Hij stak een sigaret aan.
Met moeite peuterde hij de boel weer los. Hij gromde, keek boos naar zijn handen. Demonstratief stopte hij ze achter zijn rug. Hij boog voorover en liet zijn neus op de toetsen rusten. Hij duwde harder. Als je zo doorgaat, dacht hij, schiet je neusbot je hersenen in en ga je dood. Dat had men hem vroeger verteld, toen het nog stoer was om te weten hoe je mensen moest doden. Hij draaide zijn hoofd opzij en liet het een paar keer neerkomen op de typmachine. Weer moest hij de insectenpootjes loswrikken.
Nu serieus, dacht hij. Hij liet zijn handen knakken en ging secuur te werk. Letter voor letter tikte hij. ‘Er is geen begin, er is geen einde maar er was een verhaal.’ Hm. Hij maakte zijn sigaret uit en keek om zich heen.
- - -