|
Eenzaam zat hij in een hoekje. De kleine stille jongen, opvallend schrander voor zijn leeftijd en met een wonderlijke interesse voor alles om hem heen. De andere kinderen moesten hem niet. “Hij is raar!” Was steevast het antwoord op mijn “Waarom?”
Ik was geraakt door de uitdrukking in zijn ogen, die hongerige blik wanneer hij toekeek hoe zijn leeftijdgenootjes tikkertje speelden. Ik nam een besluit.
“Kom, ik heb nog een mooi boek binnen liggen.” Ik stak mijn hand uit en nam hem mee naar binnen.
Zo begon de vriendschap tussen mij, een toekomstige basisschooljuffrouw, en een eenzaam verwaarloosd jongetje. Zijn ouders hadden het te druk met hun werk en lieten hem over aan argeloze ongeïnteresseerde kinderjuffrouwen die zijn intelligente vragen maar vervelend vonden en zeiden dat hij zijn mond moest houden.
Ik liet hem lezen en vragen stellen. Ik merkte dat hij een verbazend fijne discussiepartner was, hoe jong ook. Ik sprak met zijn ouders af dat ik na schooltijd op hem zou passen. Ze vonden het goed, allang blij dat hun moeilijke zoontje opgevangen werd.
Maar hoe ik ook probeerde, de andere kinderen wilden echt niet met hem omgaan. Hij werd niet uitgenodigd op feestjes en op schoolfeesten stond hij opgedoft en wel in een hoekje, eenzaam als altijd. En mijn hart huilde.
“Maar ze willen niet met me spelen!” Hij hield zijn tranen maar met moeite binnen.
“Dat weet ik, maar waarom probeer je je niet wat meer bij hen aan te sluiten?” Ik was zo langzamerhand wanhopig aan het worden.
“Ze zijn dom! Ze hebben geen idee waar ik het over heb als ik het over Plato heb, of over Vergilius.”
“Niet iedereen heeft zoveel gelezen als jij, en niet iedereen vindt dat interessant.”
“Maar jij wel!”
“Ik wel. Ieder mens is anders. Dat zul je moeten accepteren. Je moet je aan kunnen passen zonder dat je kern veranderd of vernietigd wordt”.
Zijn ogen kregen een koppige uitdrukking en zijn gezicht kreeg een harde trek. Hij balde zijn vuisten.
Ik zag hoe hij zijn best deed en hoe hij keer op keer afgewezen werd door zijn klasgenoten, met een minachting waar ik koud van werd. De tijd verstreek, hij gaf het op. Hij bemoeide zich met niemand meer, behalve met mij, en zelfs ik kon maar moeilijk door zijn masker heen breken.
Toen kwam het moment dat hij naar de middelbare school ging. Ik wist dat hij zich daar heel erg op verheugde, niet alleen omdat hij dan eindelijk moeilijkere stof voorgeschoteld kreeg, maar ook omdat hij dan met andere mensen te maken zou krijgen. Ook ik was blij. Ik hoopte dat hij beter begrepen zou worden. De eerste weken waren geweldig. Elke dag kwam hij langs vol enthousiaste verhalen en hij stortte zich vol overgave op zijn huiswerk, blij iets te hebben om zijn hersens bezig te houden.
De eerste twee jaar op school gingen goed, hij had het naar zijn zin en had zelfs een beste vriend. Ik kreeg ook een vriend, waarmee ook mijn beschermeling het goed kon vinden. Eigenlijk vormden we een vreemd soort gezinnetje, het voelde goed.
Natuurlijk wist ik dat het niet altijd zo kon blijven, maar toch kwam de omslag te snel naar mijn gevoel. Zijn echte ouders kwamen om bij een vliegtuigongeluk. Hij bleef er nogal onverschillig onder.
“Het waren je ouders. Je gedraagt je nogal gevoelloos.”
“Je kunt me niet dwingen iets te voelen dat ik niet voel.”
“Dat weet ik, ik hoop alleen dat je beseft dat je er te onverschillig over doet.”
Hij haalde zijn schouders op, bestudeerd ongeïnteresseerd. Toen begon hij te vertellen dat hij praktisch altijd alleen thuis was geweest, zijn ouders waren altijd weg. Hij had altijd voor zichzelf moeten zorgen. Ik luisterde naar hem en besefte hoe sterk en eenzaam hij was.
Hij keek me aan. “Maar wat moet ik nu? Ik kan daar niet blijven wonen.”
Het enige wat ik kon doen was hem in huis nemen. Ik regelde alles, van de begrafenis tot de verkoop van het huis tot de voogdij.
Ondertussen kwam mijn relatie onder grote druk te staan. Mijn vriend had niet verwacht om opgescheept te worden met een veertien jarig moeilijk hoogbegaafde jongen, ik nam hem dat kwalijk. Niet lang daarna vertrok hij en waren mijn beschermeling en ik alleen.
We hadden het zonder meer goed, tot hij met foute jongens om begon te gaan. Hij vertrok ’s avonds om te ‘chillen’ zoals hij dat noemde en kwam laat thuis, alcohol walmen om hem heen hangend. We praatten vaak, hij beloofde altijd beterschap, maar werd toch weer meegesleurd door zijn verlangen niet meer alleen te zijn.
“Je bent niet alleen.”
“Nee, maar wel eenzaam. Ik heb meer nodig dan jij mij kan geven.”
Hij deed me pijn, kwetste me, maar ik pikte het. Wat kon ik anders, ik hield van hem en ik wilde niet dat hij zijn enige steunpunt kwijt zou raken. De kleine jongen was er nog tenslotte nog steeds, soms ving ik er een zweem van op, en zolang die er nog was, was er hoop.
Toen… Ik wist nog niet dat dit het begin van de ondergang was, dat besef kwam later pas. Hij werd verliefd. Het meisje was zwaar verslaafd aan cocaïne, sleurde hem mee de drugswereld in. Langzaam raakte ik hem kwijt, hij ging niet meer naar school hij zou zijn vierde jaar niet meer halen als hij zo doorging. Ik werd hoe langer hoe wanhopiger. Praten hielp niet, straffen kon ik hem niet. God mocht weten wat hij uitspookte, ik was alleen maar bang.
Hij stal van me, voor de verslaving van zijn vriendinnetje. Ik moest mij waardevolle spullen verstoppen, ik haatte het, maar ik moest. Mijn vertrouwen in hem was langzaam aan het wegkwijnen en mijn angst werd zo zoetjes aan vervangen door woede.
Op een avond kwam hij laat thuis, met een verwilderde blik in zijn ogen.
“Ze heeft me gedumpt.”
Ik keek op en zag zijn verbijsterde blik en de pijn die zijn hele lijf uitstraalde.
“Ik kon geen coke meer voor haar krijgen. Toen werd ze helemaal gek en gilde dat me niet meer wilde zien.”
Ik sloeg mijn armen om hem heen en liet hem uithuilen. Later bracht ik hem naar bed en stopte hem als een kleine jongen in. Ik drukte een kus op zijn voorhoofd, wachtte tot hij in slaap viel en ging toen zelf ook slapen.
De volgende ochtend vond ik hem aan de keukentafel. Hij staarde in zijn koffiemok, die halfleeg en afgekoeld was. Ik legde een hand op zijn schouder, die hij afschudde.
“Mijn God, hoe kan een mens dit verdragen?”
“Door zijn angsten onder ogen te zien en ze tegemoet te treden. De pijn slijt, de herinnering blijft. Gewoon blijven ademen.”
Hij keek me aan met een vreemde blik. “Je mocht haar niet hé? Je hebt haar bij me vandaan gehaald! Het is jou schuld dat ze weg is!”
Versteend van angst zag ik zijn woede. Ze viel als een blok op mijn maag en verlamde mijn tong.
“Geef het toe! Trut!” Hij begon me door elkaar te schudden en vouwde zijn hand om mijn keel. Ik klemde mijn handen om zijn pols en probeerde me los te wurmen.
“Hoer!” Siste hij en hij gooide me opzij, alsof ik niets was. Happend naar lucht en verdoofd door de storm van gevoelens die hij bij mij teweegbracht bleef ik liggen.
Angst verscheen in zijn ogen, met een stomme blik keek hij naar zijn handen.
“Ik… ik… God, vergeef me!” Hij vluchtte het huis uit, de straat op. Ik hoorde piepende remmen, een klap en gerinkel van brekend glas.
“Nee… NEE!” Probeerde ik te gillen, maar het klonk als gefluister. Ik strompelde naar de voordeur en zag zijn verminkte lichaam liggen, midden op straat. Mijn zoon, dood. Ik zakte in elkaar. De wereld draaide om me heen en werd uiteindelijk zwart.
23-01-05
__________________
Ik ben ook maar een product van mijn opvoeding.
Laatst gewijzigd op 23-01-2005 om 20:18.
|