Advertentie | |
|
06-03-2013, 18:48 | |
Staat hier iets tussen? http://www.scholieren.com/boekverslag/58355
__________________
Wer nicht fragt bleibt dumm.
|
06-03-2013, 19:11 | ||
Citaat:
Literaire stromingen: Romantiek Algemene kenmerken: 1. het loslaten van alle voorschriften en werken naar eigen inzicht 2. voornaamste eis: originaliteit 3. kunst moet persoonlijke opvattingen van de kunstenaar weergeven 4. De kunstenaar gedraagt zich als een bohémien: individualistisch en onmaatschappelijk Literaire kenmerken: 1. grote aandacht voor eigen gevoelsleven en verbeeldingskracht 2. in essentie lyrisch, d.w.z. veel nadruk op gevoelens. Vaak zijn die gevoelens contrasterend: vreugde naast verdriet, liefde naast afkeer, rust naast onrust. Twee Duitse woorden geven goed het gevoel weer: Weltschmerz (het lijden aan de wereldromantische melancholie) Sehnsucht (het romantische verlangen naar het onbereikbare geluk) 3. Met hun verbeelding probeerden de schrijvers te ontsnappen aan het hier en nu door: a. naar verleden (precies beschreven) en toekomst b. naar verre streken en exotische landschappen c. naar het bovennatuurlijke en het religieuze d. naar de natuur die centraal staat e. door humor Realisme 1. overeenkomend met de werkelijkheid 2. vaak sociaal bewogen Impressionisme Algemene kenmerken: 1. weergeven van de impressie (zintuiglijke indruk) van de werkelijkheid 2. betekenis geven aan wat men waarneemt 3. estheticisme: alles wordt gemaakt omwille van de schoonheid Literaire kenmerken: 1. de schrijver gebruikt veel bijvoeglijke naamwoorden 2. bedenkt veel nieuwe woorden = neologismen 3. gebruikt met opzet extra oude woorden = archaïsmen 4. gebruikt originele beelden 5. in gedichten veel alliteraties en enjambementen Naturalisme 1. uitwerking van het realisme door de roman een soort wetenschappelijke basis te geven 2. determinisme: de mens wordt bepaald door drie factoren: a. de tijd waarin men leeft b. het milieu waarin men opgroeit en de daarbij behorende opvoeding c. de erfelijke aanleg 3. uitingsvormen: familieroman, psychologische roman, sociale roman 4. de toon is pessimistisch, omdat de situatie vaak uitzichtloos is 5. fatalisme: het leven van de mens wordt bepaald door het noodlot; de vrije wil bestaat niet Neoromantiek 1. ruimte voor het fantasievolle, het wonderlijke, het idyllische 2. het noodlot is iets bovennatuurlijks, iets geheimzinnigs 3. vlucht uit de realiteit in historie (vaag beschreven), exotische streken, fantasie, etc. 4. thema’s: a. eenzaamheid b. zwerflust c. verzet tegen de maatschappij d. onvervulbaarheid van het verlangen e. verlangen naar schoonheid Symbolisme 1. de schrijver maakt gebruik van symbolen; tekens zijn verwijzingen die iedereen kan begrijpen, omdat daarover een afspraak is gemaakt. Zo zie je op de weg tussen trottoirs een afwisseling van witte en donkere strepen (een zebrapad) en je weet dat je daar veilig kunt oversteken. Symbolen zijn tekens die nog meer betekenen dan de afgesproken tekens. 2. de werkelijkheid is een vage afspiegeling van een hogere of diepere realiteit 3. de schrijver schept een nieuwe werkelijkheid: de mythe Modernisme of avant garde 1. grote cultuurhistorische periode vanaf WO I, waarin verschillende stromingen actief waren, zoals het expressionisme, het kubisme, het futurisme, het vitalisme, het constructivisme, het dadaïsme, het surrealisme (nadere uitleg volgt hieronder) 2. montagetechniek: het loslaten van de logische volgorde 3. Modernisme in de poëzie: a. vaak een wisselend perspectief b. het gedicht heeft meerdere betekenislagen c. vrij van alle regels, bijv. geen rijmdwang, geen vaste strofen, geen vaste regellengte d. veel beelden e. geen grammaticaal juiste zinsbouw f. soms visuele poëzie: inhoud van teksten uitgebeeld door de vorm 4. Modernisme in proza: a. geen auctoriale verteller b. geen duidelijke intrige c. de hoofdpersoon laat zijn gedachten de vrije loop: stream of consciousness Expressionisme Algemene kenmerken: 1. deformatie van de werkelijkheid die kan leiden tot abstracte of non-figuratieve kunst 2. uitdrukking van de essentie van de werkelijkheid 3. maatschappijkritisch Literaire kenmerken: 1. vrije verzen a. onvolledige zinnen, ongrammaticale zinnen, losse woorden, verdwijnen van leestekens vreemde woordcombinaties b. emoties en gedachten worden zo direct mogelijk geuit zonder belemmeringen van het traditionele taalgebruik c. uitlopend in poésie pure: geen concrete inhoud meer, maar uiting van sfeer en gevoel 2. de schrijver gebruikt weinig bijvoeglijke naamwoorden; zelfstandige naamwoorden geven de essentie weer 3. thema’s worden ontleend aan de grote stad 4. absurdisme: het consequent vasthouden aan een bepaalde gedachtegang tot in het waanzinnige Vitalisme 1. verzet tegen Nederlandse bekrompenheid 2. nadruk op realiteitsaanvaarding, weerbaarheid, soepelheid en snelheid 3. verheerlijking van de hartstochtelijk levende, sterke persoonlijkheid 4. reactie op diepe angst voor de dood Constructivisme of Nieuwe Zakelijkheid Algemene kenmerken 1. nadruk op de geometrie 2. een strakke, sobere stijl; in architectuur constructies van staal en glas; in schilderkunst door horizontale en verticale lijnen ontstane vlakken die werden ingekleurd door drie primaire kleuren (rood, geel, blauw) en twee niet-kleuren (zwart en wit) 3. functionalisme: de dingen ontlenen hun schoonheid aan hun doelmatigheid Literaire kenmerken: 1. geen overbodige versieringen, dus weinig bijvoeglijke naamwoorden 2. geen vormexperimenten 3. gebruik van montage techniek 4. kritisch ten opzichte van het opkomend fascisme 5. sobere, efficiënte stijl 6. poëzie is parlando poëzie of poésie parlante: a. geschreven in alledaagse taal b. qua metrum en ritme benadert deze poëzie de praattoon Dadaïsme Algemene kenmerken: 1. dada = een woord dat niets betekent; reactie op de verschrikkingen van WO I (1914-1918) 2. antikunst: kunstwerken die worden gemaakt om aan te tonen dat kunst niets voorstelt 3. ready mades: fabrieksmatige producten voorstellen als kunst 4. betekenisloosheid van de kunst 5. fotomontage 6. collagetechniek 7. een geesteshouding: absoluut wantrouwen tegen alles wat vaststaat; een speels en vaak zeer effectief verzet tegen alles wat zich autoriteit waant,; het radicale nee-zeggen tegen alles wat je niet bevalt; inspiratiebron voor kunstenaars tot in onze tijd Literaire kenmerken: 1. toeval is belangrijk: bijv. woorden uit een krant geknipt, geschud in een hoge hoed en in willekeurige volgorde opgeplakt, Resultaat: nieuwe poëzie! 2. simultaangedichten: tegelijkertijd lezen mensen een gedicht voor 3. klankgedichten 4. de typografie speelt een grote rol 5. teksten bestaan uit losse zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, uit flarden van kreten, liedjes, gesprekken 6. montagetechniek: twee teksten worden door elkaar gemonteerd Surrealisme Algemene kenmerken: 1. voortgekomen uit dadaïsme 2. bloeitijd tussen 1924 en 1940 met diepgaande invloed op westerse kunst voor en na WO II (1940-1945) 3. het onderbewuste wordt ingeschakeld bij het vervaardigen van literatuur: de gewone werkelijkheid wordt vermengd met a-logische gedachten, invallen associaties, dromen, e.d. 4. in de schilderkunst: vreemde combinatie van geheimzinnige en fantastische voorstellingen in een koele, zakelijke, haast fotografische weergave Literaire kenmerken: 1. écriture automatique: het zo snel mogelijk opschrijven van wat in gedachten komt naar aanleiding van een vraag, associatief 2. cadavre exquis: een zin maken waarvan de verschillende zinsdelen onafhankelijk van elkaar bedacht worden door verschillende personen. Te vergelijken met het spelletje waarbij verschillende personen een onderdeel van een tekening maken zonder dat ze weten wat de vorige persoon getekend heeft. 3. groteske, bizarre verhalen, bij bijvoorbeeld Belcampo met een humoristische ondertoon Existentialisme Algemene kenmerken: 1. bloei na WO II als reactie op de verschrikkingen van de oorlog en het werpen van twee atoombommen 2. woord existentie = bestaan 3. grondlegger S.Kierkegaard: Wat is de zin van het leven? Waarom ben ik in deze wereld? Wie ben ik eigenlijk? Heb ik wel wat te zeggen over mijn gedragingen? Kierkegaard was een gelovig mens. 4. belangrijkste vertegenwoordiger na WO II: Jean Paul Sartre, die zijn filosofie baseerde op Kierkegaard, Heidegger en Nietzsche 5. leer: de mens is het enige wezen in de schepping die zich realiseert dat hij bestaat. Hoe dient de mens te leven? Er zijn geen voorschriften. De mens heeft de vrijheid te leven zoals hij wil, maar dat mag niet ten koste gaan van de vrijheid van medemensen. Bovendien moet hij zijn keuzes kunnen verantwoorden. De mens is onzeker over hoe hij moet leven zonder houvast van regels van bijvoorbeeld een godsdienst, waardoor hij angst ervaart en afschuw, verveling en vertwijfeling. 6. verschijning van veel boeken over de oorlog (tot in onze tijd) waarin o.a. veel joodse schrijvers de verschrikkingen van WO II verwerken 7. in de jaren zestig ontstaat een maatschappelijk betrokken protestgeneratie: beatniks, nozems, hippies en provo’s. Het zijn de jaren van een culturele revolutie, waarin vele taboes worden doorbroken op politiek, religieus, seksueel en cultureel terrein. Literaire kenmerken: 1. vervreemding, angst en verstoord evenwicht: het besef dat niemand de zin van het leven kan duidelijk maken, brengt de mens in verwarring. Hij wordt angstig, omdat hij zelf zin moet geven aan zijn bestaan. Afkeer van de burgerlijke maatschappij met opgelegde normen en waarden leidt tot vervreemding en verstoord evenwicht. 2. absurditeit: komt van het Franse woord “sourd” wat doof betekent. mensen luisteren niet meer naar elkaar, waardoor er voortdurend langs elkaar heen gesproken wordt. De toon in de romans wordt pessimistisch, omdat het leven als volstrekt zinloos, als iets onbegrijpelijks, iets absurds wordt ervaren. 3. grenssituaties: de mens wordt geplaatst in grenssituaties, waarbij hij als het ware met de rug tegen de muur staat: dood, lijden, strijd, schuld zijn de thema’s. In deze situaties worden de beslissende vragen gesteld, waarop alleen subjectieve antwoorden kunnen worden gegeven. 4. egocentrisme: de mens is gefocust op zich zelf, waardoor er minder aandacht is voor de medemens 5. doorbreking van taboes, met name het seksuele taboe. Sterke aandacht voor het lichamelijke 6. engagement: de mens moet keuzes maken, partij kiezen. Geëngageerd zijn betekent voor sommigen politiek stelling nemen. Anderen zetten zich af tegen de heersende klasse. Postmodernisme Algemene kenmerken: 1. de wereld in onbegrijpelijk en ongrijpbaar. De menselijk rede is niet in staat systemen te bedenken die de wereld ordenen. 2. niets staat meer vast, alles is veranderlijk, alles is een illusie. Maar daarmee is ook alles relatief. We worden bedolven onder informatie, waardoor we niet meer weten wat de werkelijkheid is. Gevolg: een ironische houding. 3. pluralisme: we leven in een veelvoud aan culturen die we niet tot één geheel kunnen smeden. We moeten die culturen naast elkaar laten bestaan. We leven in een heterogene, instabiele wereld. 4. de mens en de wereld zijn fragmentarisch: we kunnen ons alleen bezig houden met het toevallige, het plaatselijke, het individuele. Dit uit zich in een pragmatische levensstijl, waarin we reageren op specifieke situaties, korte termijn oplossingen en flitsende berichtgeving. Literaire kenmerken: 1. pluriformiteit: de schrijver ontkent dat de subjectieve werkelijkheid bestaat. In de roman wordt een persoonlijke wereld opgeroepen, maar die wereld is niet betrouwbaar of echt. er zijn verschillende werkelijkheden: de persoonlijke, de toevallige, de veranderlijke, aan tijd, plaats en omstandigheden gebonden. 2. metafictionaliteit: de schrijver beschrijft een herkenbare werkelijkheid, maar hij voegt er fictionele elementen aan toe, die totaal niet overeen komen met de “echte” wereld. De lezer wordt daardoor aan het twijfelen gebracht. 3. het gebruik van de taal: als het de lezer onmogelijk wordt gemaakt om vanzelf de vaste conventionele betekenis van de werkelijkheid op te roepen, ontstaat er een andere wereld. Bijv. feministische schrijfsters proberen de ‘mannenwereld’ af te breken, te deconstrueren, waardoor er een ander wereldbeeld ontstaat. 4. genre: ieder genre heeft zijn eigen conventies en die hebben grote invloed op de wijze waarop de werkelijkheid wordt beschreven en geïnterpreteerd. 5. eclectisch karakter: de schrijver put uit verschillende genres en bronnen en maakt er weer een geheel van. Vaak komen verwijzingen en citaten uit andere literatuur voor. 6. ironie en scepsis: de schrijver beseft dat hij de waarheid en eenheid niet zal kunnen vinden, maar dat falen ervaart hij niet als tragisch. Integendeel: pluriformiteit wordt als positief ervaren. 7. feminisme: deconstructie van het door mannen beschreven ideologische beeld van de vrouw door vrouwelijke schrijvers. Hoofdthema: de onderdrukking van de vrouw. Andere vrouwelijke auteurs demonstreren vrouwelijke ervaringen en wijzen van denken, door bijv. te schrijven over thema’s als zwangerschap, liefde. 8. toenemende subjectivering als gevolg van de ik-generatie. Eigen ervaringen, fantasieën en dromen staan centraal. Veel romans krijgen een autobiografisch karakter. 9. terugkeer van het verhaal: na de experimenten van de jaren ’60, ontstaat er behoefte aan verhalen die te begrijpen en te lezen zijn. opkomst van het zorgvuldig geconstrueerde verhaal dat voldoet aan esthetische criteria. |
Advertentie |
|
|
|
Soortgelijke topics | ||||
Forum | Topic | Reacties | Laatste bericht | |
De Kantine |
verdwijnende topics zijn saai zeg! 336-bis Verwijderd | 500 | 04-09-2008 15:55 | |
De Kantine |
Ik Zit Saai Achter De Computer #335 Verwijderd | 500 | 03-09-2008 21:33 | |
Verhalen & Gedichten |
Welk boek lees je nu? Deel XVII Verwijderd | 500 | 21-05-2007 22:23 |