Voor het eerst sinds lange tijd heb ik me er toe aangezet een tekst te schrijven. Ik denk dat ik voortaan geen titels meer verzin, maar mijn teksten nummer. Ze voegen geen meerwaarde toe.
- - -
Voor zover ik u kan vertellen is de wereld nooit anders geweest. En ik kan u verzekeren dat ik een betrouwbare bron ben. In tegenstelling tot de anderen die veroordeeld zijn tot het leven, heb ik me teruggetrokken. Teruggetrokken in mijn huis, teruggetrokken in mijn schommelstoel. Bij het venster.
De straat waaruit mijn uitzicht bestaat is nooit anders geweest. Ik leun soms op mijn rechterelleboog en soms hang ik links, maar niets veranderd. Ik heb de straatstenen al zo vaak geteld dat ik niet meer weet hoe vaak ik ze telde. Elke steen ken ik uit mijn hoofd, geen van hen kan nog geheimen in zich dragen. Als ik mijn ogen ’s avonds sluit, wat ik soms doe, kan ik de straat zien, zoals ze altijd is. Toch heb ik nog nooit één van die stenen aangeraakt, met mijn handen. Soms droom ik ervan. Ik sta buiten en ik laat me soepel door mijn knieën zakken. Mijn bleke handen glijden over de ruwe stenen en ik denk dat ik me gelukkig voel. Ik laat me voorover vallen om languit op de stenen te liggen, maar word wakker. Ik lig weer in mijn harde bed en probeer mijn straat voor de geest te halen. Ik weet niet meer hoe ze eruit ziet.
De straat waar ik naar kijk is geen bijzondere. Ik kan me voorstellen dat duizenden, misschien miljoenen straten die precies hetzelfde zijn. Dat kan ik me voorstellen.
Soms trek ik met mijn vingers strepen over de ruiten, teken ik figuren. Ik zie niet wat de tekens voorstellen, maar de mensen die langs mijn raam komen, bezien ze vol interesse. Ze kijken aandacht en geven antwoord door hun gezicht te verdraaien. Wie ze beantwoorden weet ik niet… de tekens misschien?
De straat is ooit eens opengebroken. Mensen in andere pakken dan waarin ik ze normaal zie, halen elke steen eruit om haar een aantal weken daarna op dezelfde plek terug te leggen. Ik heb het hele proces gevolgd zonder te weten waar ik naar keek. Onder de eerste laag stenen die zij weghalen, zag ik alleen maar meer stenen, eindeloos. De straat verandert nooit, de wereld is nooit anders. Ik krab met mijn nagels over de ruiten, omdat iets binnenin mij een wil heeft. Ik weet niet wat.
Op een dag is de straat verrijkt door een raam aan de overkant. Ik heb het nooit eerder gezien, maar het lijkt me dat het nimmer anders was. Het gordijn gaat soms opzij en er verschijnt een schaduw achter het vuile glas.
De ogen van de gestalte rusten een korte eeuwigheid op mij en ik kijk naar de straat. Ik richt mijn ogen op naar de gestalte en nu rust diens blik op de straat. Ik probeer een glimlach, maar merk dat een traan uit mijn oog naar beneden sijpelt, zonder gevoel. Het gordijn sluit zich weer om de schaduw en ik blijf achter met de stenen, de straat, de wereld. De traan.
Vandaag word ik wakker zonder handen, morgen kan ik geen kleuren meer zien. Mijn ogen zijn droog, ruw. Niets kan.
- - -
LUH-3417
|