Registreer FAQ Ledenlijst Berichten van vandaag


Ga terug   Scholieren.com forum / Kunst & Cultuur / Verhalen & Gedichten
Topic gesloten
 
Topictools Zoek in deze topic
Oud 14-11-2004, 17:06
Verwijderd
Het Nevelingenlied

Hij maakte zijn sigaret uit en keek om zich heen. Flarden rook probeerden de leegte van zijn kamer te bezetten, maar vervaagden. Een kleine walm steeg nog op uit zijn asbak. Zijn laatste peuk stak de vorige aan. Hij zou hem moeten legen, de asbak. Hij zou een raam moeten openen en frisse lucht naar binnen laten. Zuurstof voor zijn bedompte geest, schone lucht voor zijn vergeelde ogen.

Het vergeelde behang kwam los in de hoeken. Oud en versleten. Vlekken van zijn leven. Hij hield er een morsig bestaan op na. Hij zwalkte altijd, ook zonder drank. Hij hield niet van drank. Evenmin als van roken.

Hij stond op. Zijn knieën kraakten. Liet zijn hand langs zijn boekenkast gaan. Recht tegenover de deur. Wie binnenkwam zag het meteen. Wie kwam er binnen? Niemand, alleen hij. En hij wist dat de boeken ongelezen waren, voor het grootste deel. Hij zou er nog wel een keer aan beginnen, als hij een been brak of iets dergelijks. Niet vandaag. Vandaag was alweer voorbij.

In gedachten maakte hij een lijst van wat hij vandaag had willen doen. Zodra hij het ene bedacht, schoof het andere uit zijn hoofd. Daarna nam hij afstand, keek hij ernaar en gooide hij het weg. Het was nonsens. Futiel. Een waar kunstenaar zou zijn neus er voor ophalen. Hij haalde zijn neus op en hoestte. Verdomde rook.
Een waar kunstenaar zou lezen en schrijven. Hij keek naar zijn typmachine. Bijna alle toetsen zaten onder het stof, op een enkele na. Ze vormden een zin. ‘Er is geen begin, er is geen einde en er is geen verhaal.’ Het was het laatste dat hij geschreven had. Het papier waarop het gekomen was, had hij al boos weggegooid, of verbrand of wat dan ook. Nee, wacht. Hij had het verbrand en symbolisch door zijn kamer verstrooid. Alsof hij zichzelf begroef.

Op straat dacht hij soms doodgereden te zijn door het verkeer. Hij was twintig meter na een kruising en voelde een koude rilling. Hij dacht direct of hij misschien dood was, keek achterom en verwachtte zichzelf te zien liggen op een bebloede motorkap. Niets. Hij schoof zijn handen dieper in zijn zakken en liep snel door, in de hoop dat het snel ‘guur’ weer zou zijn, wat dat ook mocht wezen.
Doodgereden worden zou bij hem aan eisen moeten voldoen. Het moest gebeuren met een boek in zijn handen, dat dramatisch door de lucht zou vliegen en in een plas neerkomen. Zoiets geeft symboliek. Welk boek wist hij niet. Iets droevigs in ieder geval, iets dat alle mensen ervan zou overtuigen dat het leven waardeloos was. Hij had zo zijn dromen.
Misschien zou het nog beter kunnen. Een manuscript van zichzelf onder zijn arm, met zo’n goedkoop koord vastgeknoopt. Een koord dat op stugge, blonde haren leek als het verknipt werd. Na de klap zou een eeuwige stilte de beweging omvatten. Het koord zou losgaan en de losse bladzijden van zijn afgewezen meesterwerk zouden fladderen in de wind en neerkomen in de modder. Met stervende ogen zou hij mensen er op zien stappen om hem te helpen. Hij zou willen wijzen ernaar, zijn werk was belangrijker. Sterven voor de kunst, prevelde hij stompzinnig.
Na zijn begrafenis zou men het manuscript bij elkaar vegen en reconstrueren. Zodra een uitgever ermee aan de haal zou gaan, zou er vanzelf een mythe ontstaan omtrent zijn dood. Vermoedelijke zelfmoord. Het was een klassieker; één dik boek schrijven, het niet gepubliceerd krijgen, zelfmoord en daarna wereldberoemd worden.

Hij stak een nieuwe sigaret aan. De rook brandde door zijn keel. Hij rookte teveel en het was niet verstandig. Hij werd er rusteloos van en sliep slecht. Bovendien kon hij niet tegen de geur die aan zijn vingers bleef plakken. Eerst was het nog gewoon rook, maar de dag daarna was het een mierzoete, misselijkmakende lucht.
Zijn spiegelbeeld blies de rook in zijn gezicht. Gele ogen, gele tanden. Een ruwe blouse, kapot aan alle kanten. Zijn gezicht was even ruw. Hij zou zich vaker moeten scheren. Een benige hand gleed over zijn wang. Na een schok ontdekte hij dat het de zijne was. Hij hield hem omhoog, wentelde hem. Het leek een gegrimeerde klauw die draaide op een motoriek in zijn pols. Niet van hem. Duidelijk niet van hem. Hij probeerde zijn duim te bewegen, maar zijn spieren waren vastgeroest. Hij boog zijn elleboog en nam een hijs van zijn peuk. Meer rook in zijn gezicht. Het deed de wallen verdwijnen.

Hij pakte een appel van de fruitschaal. Wanneer waren die gekocht? Hij voelde zacht en vettig aan. Smerig. Voorzichtig nam hij een hap. De schil was als een vel, meegevend. Zijn tanden werkten zich er toch een weg door en te zoet vocht spoot in zijn mond. De appel smaakte naar een peer. Een vreemde vergelijking. Hij at het zachte vruchtvlees op en voelde het in zijn zure maag bijten. Hij at niet veel.
Hij moest de appel weggooien. Zijn handen kleefden nu al en hij raakte in de war met een sigaret en het rottende stuk fruit in één hand. De ander kon hij niet gebruiken. Hij stak de sigaret in zijn mond en deed zijn oog dicht. Toch prikte de rook. Met het gevoel een besluit te nemen smeet hij de appel tegen de muur. Hij spatte nat uit elkaar en overal lag vergeeld vlees. Het stonk nu al.
Hij dacht terug aan het auto-ongeluk dat nooit plaatsvond. Italo Svevo was ook omgekomen in een ongeluk, terwijl hij bezig was met een vervolg op zijn meesterwerk. Meesterwerk. Soms hield hij ervan om bekende schrijvers aan te halen en te zwelgen in zijn eigen falen. Er is geen begin, er is geen einde en er is geen verhaal. Wat was dat nu voor een gebrabbel. Een slap excuus voor een nijpend gebrek aan talent of wat dan ook. Zijn sigaret brandde in zijn vingers.
Hij haalde de rol van zijn typemachine heen en weer tot hij hoofdpijn kreeg van het geping. Waar kwam dat ding ook alweer vandaan? Het was een oud geval. Hij ging met zijn vinger langs het lint. Geen inkt meer. Hoelang al? Zijn ‘meesterwerk’ had hij deze week nog voltooid, maar met welke inkt? Was hij werkelijk zo vervreemd dat hij lege papieren ging verbranden en ritueel verstrooide in zijn kamer? Hij dacht van wel.

Hij zat in een stoel tegenover de deur. Zijn been over het andere geslagen, zo met de enkel op de knie. Zijn broek had hij gladgestreken, zodat zijn sok er niet overduidelijk uitsprong. Hij hield een hand op de gekantelde knie en rookte met de andere, de mechanische. Hij wachtte. Vroeg of laat zou er iemand zijn kamer in moeten komen. Er moesten toch rekeningen betaald worden, hij moest toch post krijgen. Iemand moest zich toch bewust zijn van zijn bestaan?
’s Nachts ontkleedde hij zich met het gordijn open. Tegenover hem woonde een jong meisje. Ze hield van hem, vond hij. Ze was ook eenzaam en koesterde genegenheid voor hem. Hij droomde hoe hij haar in het gezicht sloeg en daarna de rode wang likte. Maar de straat lag ertussen en de straat betekende de dood. Oversteken kon niet. Althans, niet zonder manuscript.
Zou hij haar hart pas winnen als hij geschreven had? Wat een onzin. Hij keek naar de deur en hield zijn hoofd schuin. Eigenlijk, zo dacht hij, zou hij een huisdier moeten hebben. Nee, geen huisdier… een kamer vol met kleine mannetjes. Een soort kabouters, die hij in zijn broekzakken mee kon nemen. Waarmee hij kon praten en die hem hielpen. De asbak voor hem leeggooiden, sigaretten kochten en kapotte appels opruimden. De zoete lucht maakte hem misselijk en hij moest flink doorroken om de mufheid te bewaren. Hij zou met ze kunnen praten, of spelen. Hij zag voor zich hoe hij zo’n klein mannetje in de palm van zijn hand had en op en neer gooide. Alsof hij kinderen had, waarmee hij vrolijke vaderdingen kon doen. Er zou dan iets gebeuren in zijn leven, waarover hij kon schrijven. Kleine mannetjes in zijn kamer. Hij lachte bij het idee en schudde zijn hoofd.

Die middag bond hij een handdoek om zijn hoofd, zonder duidelijke reden. Hij dacht nog steeds aan de kleine mannetjes en moest er van lachen. Als hij uit zijn raam keek, zijn hoofd verkleed als groot paasei, wist hij dat hij gezien werd door talloze mensen die hem bespiedde. Vroeger had hij wel eens fantasieën dat zijn leven een show was. Overal camera’s die hem volgden en die alles wat hij deed vastlegden voor het nageslacht. Hij was namelijk heel speciaal. Bijzonder.
Nu nog steeds kon hij raar door zijn kamer zwalken. Met een sigaret in zijn hand hield zijn armen omhoog als een spook uit een oude tekenfilm. Zijn benen verzette hij alsof hij op zijn tenen over horden liep. Zo liep hij rond, onderwijl gekke bekken trekkend. Dan haalde hij een hand door zijn haar en stak hij een vinger in zijn neus. Zijn spiegel ontmoette hem. Kijk eens aan, dacht hij, wat bent u me daar toch een speciaal figuur. Hij zag de Nederlandse families guitig op de bank zitten en de chips door de lucht laten vliegen omdat hij zo dolkomisch was. De hele wereld was in de ban van hem. Zijn nachtelijke leven werd uitgezonden en opgenomen met de video om het de dag daarna te bekijken. Twee beeldschermen naast elkaar, om maar niets te missen.
Hij deed de handdoek af en keek ernaar. Vies, bruin en met wat oud bloed. Hij had pas geprobeerd zich te scheren, maar zijn papyrusachtige vel kwam bijna los van zijn schedel. Of zijn mes was bot. Hij had aan de winkelhaak van zijn huid getrokken. Zoveel mogelijk loskrijgen voordat er een traan uit zijn oog geperst werd. Want hij huilde nooit.

’s Nachts rookte hij in zijn bed, mijlenver verwijderd van de slaap. Hij was bang. Hij durfde niet in het donker te staren uit angst voor gestalten. Althans; hij was bang dat hij in zijn angst gestalten zou inbeelden. Ergens hoopte hij dat ze echt zouden zijn. Buitenaardse wezens, of iets in die geest. Kleine mannetjes die zijn appel opruimde en die hij in zijn omhoog kon gooien en opvangen. Hij hoorde vaak gebrom buiten, maar durfde nooit het gordijn opzij te doen om te kijken. Wie weet wilden ze niet omhoog gegooid worden, maar wilden ze zijn ingewanden. Wel, weinig kans, heren. Deze jongen heeft zijn ingewanden zelf nodig.

Maar waarvoor? Dat wist hij niet. Zijn lichaam was een vergankelijke hoop rottend vlees. Hij gaf er niet veel om. Zijn geest, daar ging het om. Zijn kunstenaarsgenie. Het kwam door zijn lichaam dat hij niet kon schrijven. Zijn lompe handen, één mechanisch, de ander dood, wilden gewoon niet. Ze waren koud, de spieren hard. Hij gleed van zijn stoel en bleef liggen. Een pijnlijk hoofd.
Misschien, zo dacht hij peinzend, moest hij gewoon achter zijn machine gaan zitten en forceren. Het maakte niet uit, er was toch geen inkt meer. Hij zette zich neder in zijn zetel, met een rechte rug vol goede voornemens. Hij streek zijn haar naar achter als een pianist en hield zijn koude klauwen hoog. Met een klap kwamen ze op de toetsen. Alle pootjes kriebelden door elkaar en zaten in de knoop. Stof dwarrelde rond. Hij stak een sigaret aan.
Met moeite peuterde hij de boel weer los. Hij gromde, keek boos naar zijn handen. Demonstratief stopte hij ze achter zijn rug. Hij boog voorover en liet zijn neus op de toetsen rusten. Hij duwde harder. Als je zo doorgaat, dacht hij, schiet je neusbot je hersenen in en ga je dood. Dat had men hem vroeger verteld, toen het nog stoer was om te weten hoe je mensen moest doden. Hij draaide zijn hoofd opzij en liet het een paar keer neerkomen op de typmachine. Weer moest hij de insectenpootjes loswrikken.

Nu serieus, dacht hij. Hij liet zijn handen knakken en ging secuur te werk. Letter voor letter tikte hij. ‘Er is geen begin, er is geen einde maar er was een verhaal.’ Hm. Hij maakte zijn sigaret uit en keek om zich heen.

Laatst gewijzigd op 15-11-2004 om 13:13.
Advertentie
Topic gesloten


Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar

Soortgelijke topics
Forum Topic Reacties Laatste bericht
Verhalen & Gedichten Winnaars(!) van de verhalenwedstrijd! Simoen & LUH-3417
Verwijderd
35 03-01-2005 18:30
Verhalen & Gedichten Kies de winnaar van de verhalenwedstrijd!
Ieke
81 01-12-2004 15:30


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 20:44.