|
De heldhaftige grensoversteek van Matthias Verbeek
Voor de grens ligt een zee van auto’s. De weg is versperd door hokjes met slagbomen waarin verveelde douanebeambten zich met hun papieren koelte toewaaien. Telkens als de slagbomen open gaan komt de hele meute even in beweging en rijdt dan stapvoets een paar meter verder. De held rijdt in een kleine, verouderde wagen. Hij heeft het benauwd; zijn raam staat helemaal open maar de zinderende, natte hitte vermengd met uitlaatgassen biedt geen verlichting. Als de colonne een half uur stil heeft gestaan stapt hij uit. Er zitten zweetplekken op zijn shirt. Aan de rand van de weg staat een picknicktafeltje. De planken banken zijn plakkerig en er ligt vogelpoep op, maar het tafelblad is nog schoon. De held gaat op de tafel zitten. Hij begint een praatje met een man die zijn hond uitlaat. Tijdens het praatje glijden zijn handen over het tafelblad; hij voelt een inkeping. Als hij kijkt ziet de held in te mooie letters iets staan: ‘Wie dit leest gaat dood.’
‘Kijkt u nu eens,’ zegt hij tegen zijn gesprekspartner. De man buigt voorover en leest de boodschap. Hij fronst.
‘Misschien bent u nu medeplichtig aan mijn dood,’ zegt hij laconiek. Ze lachen. De auto’s gaan weer rijden en de held haast zich terug naar zijn auto. ‘Tot ziens’ zegt hij nog tegen de man, ofschoon hij hem nooit meer zal zien.
Na een kwartier is hij bij een douanehokje aanbeland. De man achter het glas kijkt nors langs hem heen en vraagt op bevelende toon:
‘U bent?’
‘Ik ben de held van dit verhaal,’ antwoord de held.
‘Allicht. Wat is uw naam?’
De held denkt even na.
‘Matthias van Duijn.’ Ja, dat moet het zijn.
De man antwoord direct: ‘U staat niet op de lijst.’
De beambte maakt een gebaar dat Matthias beter kan vertrekken.
‘Is er een lijst dan?’
‘Jazeker. Iedereen die niet op de lijst staat mag er niet in.’
‘Hoe komt iemand op die lijst te staan?’
De man plukt aan zijn baardje. Hij antwoordt niet, maar na een halve minuut roept hij er iemand bij. Het is een man met een Hollands voorkomen in een Italiaans ogend pak. De beambte met het baardje praat met de man in een onbekende taal. Alleen zijn voornaam kan hij tussen de vreemde klanken onderscheiden. Dan wendt de beambte zich tot Matthias en zegt:
‘Loopt u even met hem mee? Wij hebben een aantal vragen voor u.’
Hij volgt de man in het pak. Ze lopen in tegengestelde richting tussen de auto’s door totdat ze een klein landweggetje bereiken. Na een wandeling van een paar minuten arriveren ze bij een groot gebouw. Het doet hem denken aan een kantorencomplex. Het ziet er modern uit, de muren zijn wit en de ramen reflecteren het blauw van de hemel enkele tinten donkerder. De hoeken van het gebouw zijn rond afgewerkt. Door een grote draaideur betreedt hij een hal. Er is airconditioning. Zijn gids leidt hem via allerlei smalle gangen naar een kamertje diep in het gebouw. In dit gedeelte van het complex is het snikheet. Het raam kan niet open en er zijn geen gordijnen. Er staan een tafel en vier stoelen. Op de tafel staat een oude computer. Terwijl hij gaat zitten laat de held zijn ogen snel over het beeldscherm glijden, hij ziet dat er een tekstverwerker geopend staat. Ze nemen plaats en meteen begint een slepend vraaggesprek. De man in pak lijkt alles wat er gezegd wordt over te typen. Het is net een schrijver, denkt Matthias. En deze schrijver formuleert zijn vragen kort en nauwkeurig.
-‘Wat is het doel van uw bezoek?’
‘Zaken.’
-‘Als ik u een vraag stel dient u zo uitgebreid mogelijk te antwoorden. Alleen dan kan ik uw naam op de lijst schrijven.’
‘Ik was negentien jaar toen ik op mijzelf ging wonen. Ik ging naar de grote stad, kon eindelijk doen waar ik zelf zin in had en dat was niets. Dat heb ik een jaar volgehouden. Op mijn twintigste verjaardag zag ik in dat ik niet lang meer te leven had op deze manier. Ik was mager en bleek geworden, want ik at vrijwel niets en sliep maar een paar uur per nacht. Om mijn eigen leven te redden besloot ik te zoeken naar een bezigheid die mij werkelijk zou interesseren. In mijn eigen land heb ik tientallen mensen bezocht. Via allerlei boeken en het internet heb ik honderden reeds geleefde levens met elkaar vergeleken. Ik deelde deze in op focus: levens met een focus op arbeid, sociale omgeving, vrijetijdsbesteding, enzovoorts. Telkens als een bepaald verhaal mij interessant leek maakte ik een verdeling van alle activiteiten en gebeurtenissen binnen zo’n leven.
Zo heb ik een tijd gekend dat het mij boeiend leek om schrijver te zijn. Maar zodra ik het opsplitste in de activiteiten die met dit beroep gepaard gaan verloor het beroep al veel van zijn charme. Allereerst is er het schrijven zelf, wat voor een klein gedeelte werkelijk creatief is en voor een groot gedeelte simpel voortborduren op bekende technieken, verhalen, ideeën. Dan zijn er nog de menselijke relaties die onderhouden moeten worden: contact met de uitgever, andere schrijvers, lezers en de media. Geen van allen interesseerde mij.
Zo heb ik elke levensmogelijkheid gezocht die ik kon vinden. Ik zou mijn hele leven kunnen spenderen aan het onderzoeken van de levens van anderen, maar die optie leek mij ook niet echt aantrekkelijk. Uiteindelijk hield ik toen nog maar twee mogelijkheden over, ik kon op reis gaan of zelfmoord plegen. En nu zit ik hier tegenover u. Waarom wil u dit allemaal weten?’
‘Ik maak een persoonsschets.’
‘Wat gaat u daarmee doen?’
‘Dat merkt u vanzelf wel. Welke verhalen spreken u het meest aan? Van wat voor vertellingen houdt u?’
‘Ik lees geen literatuur meer, als u dat bedoelt. Maar als u mij vraagt wat ik het meest waardeer dan zijn dat toch de verrassende verhalen. Een plotselinge wending die de lezer wakker schudt, een verhaal in een verhaal, dat soort trucjes vond ik geweldig.’
‘Aha! Ik heb al een mooie verhaalstructuur in gedachten.’
De schrijver stelt geen vragen meer maar verdubbelt de snelheid waarmee zijn vingers over de toetsen glijden. Ondertussen kijkt Matthias uit het raam. Beneden hem ziet hij hoe twee mensen in een taxi stappen. De vrouw ondersteunt de man. Met trillende armen van inspanning begeleidt ze zijn willoze benen. Ze zien er oud uit. Hij wil hier weg.
De printer zoemt en spuwt vlot enkele vellen papier uit. De schrijver neemt ze uit de lade en stopt ze in een bruine envelop.
‘Wilt u mij volgen?’
De schrijver gaat hem voor naar buiten. De kalme tred van de man geeft Matthias vertrouwen. Hij zal nu snel over de grens zijn. Eenmaal buiten houdt de schrijver zijn pas in zodat Matthias naast hem kon komen lopen. Ze nemen een schelpenpad dat zich slingerend heeft neergelegd tussen wuivende graslanden. Nog voordat Matthias een vraag kan stellen zegt de schrijver: ‘laten we een wandeling maken’. Het zou hem nu niet helpen om te weigeren, maar dat overwoog hij niet eens. Een koele wind ruist tussen de bladeren van de lindebomen die her en der in de velden staan. Zo gek is een wandeling nog niet. Hij heeft wel ergere verhalen gehoord over grensposten. Mensen die met een polsstok over een versperring van elektrische draden probeerden te springen. Kinderen poogden hun vluchtende ouders bij te benen en werden nagezeten door honden die beloond zullen worden voor een bloeddorstig optreden. Maar hij kende ook minder spectaculaire verhalen, over een eindeloze papiermolen die onwelkome asielzoekers begroet. Over het slijten van je leven op oude matrassen en plastic stoeltjes uit zielloze fabrieken, eindeloos wachtend op de dag dat men over je zal oordelen. Liefst via een tolk of papier, want persoonlijk is wel erg dichtbij. Matthias had van alles gelezen over de verschrikkingen van de grensoversteker, maar hij had het nog nooit betrokken op zichzelf. Niet dat het hem ontbrak aan de moed om een grensoversteek van betekenis te maken, de gelegenheid had zich simpelweg nog niet voorgedaan. Het liefst zegt hij er iets over maar de schrijver is hem voor.
‘Weet je wat mijn nieuwsgierigheid het meeste wekt aan die eindeloze stroom van mensen die ons land bezoekt? Elke keer weer vraag ik me af hoe ze de moed opbrengen om te geloven dat het hier beter zal zijn dan in hun thuisland. Al komen ze hier slechts om een vakantie te vieren; vóór de grenspost is iedereen ervan overtuigd dat het nut heeft om de denkbeeldige lijn tussen onze twee landen over te steken.’
Er zitten meeuwen op de paaltjes van een omheining en in het gras daarachter. Ze vliegen niet weg als de wandelaars langslopen, maar Matthias voelt zich nagestaard. Als hij omkijkt zijn de vogels toch verdwenen.
‘Het heeft niets te maken met moed’, antwoordt hij de schrijver. ‘Het is een wens, een verwachting, soms zelfs een eis. Mensen willen een gelukkiger leven. Hetzelfde gevoel krijg ik bij een jaarwisseling. Vlak voor het begin van het nieuwe jaar beloof je de wereld progressie. Je denkt aan het afgelopen jaar en overtuigt jezelf ervan dat het volgende jaar beter zal zijn. Bij het aftellen denk je nog even aan de vorige jaarwisselingen die je hebt meegemaakt, hoe je toen hetzelfde geloofde. Maar toch hou je dat gevoel van hoop, totdat het langzaam wegsterft over de grens van één januari.’
‘Toch vind ik het moedig om over de grens te kijken, al is het maar om teleurgesteld weer naar huis te gaan.’
Ze praten verder over Matthias’ verwachtingen van zijn reis. De schrijver blijkt bijzonder geďnteresseerd in het ‘levensonderzoek’ dat hij deed toen hij twintig was. Op de vraag wat hij van alle levens van de wereld zou willen zijn als hij zou moeten kiezen antwoordt Matthias: ‘in ieder geval niet de nietsnut die ik nu ben’.
Na een uur komen ze bij de zee. Het wandelpad loopt door over een dijk die in een boog om het strand geklemd ligt. Het ruikt er naar olie en rubber. De onrust sijpelt Matthias’ gedachten binnen. Ze zijn nu al bijna anderhalf uur onderweg en de avond kleurt het zand blauwgrijs. De zon ligt gebroken op de horizon, de eeuwige begrenzing van zijn zicht op de wereld.
‘Bedankt voor de wandeling mijnheer, maar ik zou nu toch echt graag door willen gaan met mijn reis. Kunt u mijn papieren in orde brengen zodat ik de grens kan passeren?’
De schrijver lacht.
‘Maar Matthias, je bent de grens al lang over. We wandelen al een uur in het land dat je zo graag wil bezoeken.’
Waarom dan al die barricades? Waarom de vreemde behandeling, waarom de persoonsschets? Maar hij vraagt het niet, hij wil zo snel mogelijk terug naar zijn auto. Een oranjeverlichte stad binnenrijden en een duur hotel vinden. Douchen, uit het raam kijken en in gedachten de schrijver analyseren. Hem classificeren als een dorpsgek, een bandiet, of desnoods een leugenaar. Dan op de kleine hoteltelevisie naar een film kijken waarin de mensen in klanken spreken die hij niet verstaat. Eerst de auto maar.
‘Kunt u mij nu terugbrengen naar mijn auto? Ik ben het beu om uw land te voet te verkennen.’
‘Terugbrengen?’, vraagt de schrijver. ‘We zijn bijna terug bij de douane, onze wandelroute liep in een flauwe bocht langs de kustlijn. Heeft u trouwens iets aan te geven?’
Matthias schudt van nee. Nee, maar hij wil wel graag aangifte doen van tijdverspilling. Ze lopen de dijk af en binnen enkele minuten zijn ze weer bij het witte gebouw. De schrijver gaat naar binnen.
'Wacht even', zegt hij terwijl hij de draaideur doorloopt. Een paar minuten later komt hij naar buiten met de bruine envelop. Ze lopen terug naar de grenspost. De zee van auto’s is verdampt, de hokjes zijn gesloten. Matthias draait zich om. De schrijver kijkt hem grijnzend aan. Eigenlijk wil Matthias het niet doen maar toch steekt hij zijn hand uit. De schrijver pakt zijn hand, knijpt even en laat hem dan weer los. Een bliksemhand.
Matthias stapt in. De schrijver tikt met de ring aan zijn rechterhand op de ruit. Matthias zucht, maar het is een zucht van verlichting. Hij zal met mensen zoals de schrijver niet helemaal verloren zijn in dit niemandsland. De elektrische bediening laat de ruit de deur in schuiven. De schrijver overhandigt Matthias de envelop.
‘Ik weet wel een leuk leven voor je’, zegt hij en alsof hij opeens haast heeft loopt hij op een drafje terug naar het witte gebouw. Matthias opent de envelop en haalt er een stapeltje papier uit. Hij bekijkt de titelpagina.
De heldhaftige oversteek van Matthias Verbeek
Hij grinnikt. De schrijver wist zijn achternaam natuurlijk niet. Verbeek, heel poëtisch. Hij start de motor en rijdt weg richting de oranje lichten aan de horizon.
Laatst gewijzigd op 06-05-2011 om 10:46.
|