|
Hallo.
Het volgende is het begin van een verhaal wat ik aan het letteren ben.
Van vrienden en bekenden krijg ik ( zeer ) goede kritieken. Ik ben benieuwd wat buitenstaanders er van vinden. So please, comment.
So, enjoy!
*******
‘Ik voel een zekere drang om naar Florence te gaan. Ga je mee?’ ‘Misschien.’
We zitten vooraan in het vliegtuig, vlak achter de cockpit. Anne bij het raampje. Ik zit naast haar. Met spanning wacht ik op de persoon die de derde stoel zal gaan bezetten. Vanuit onze positie kunnen we alle andere passagiers zien binnenkomen. Een gemêleerd gezelschap. De mensen stellen me teleur; ik had literaire langbaarden en kunstzinnige klaprozen verwacht. Volkse gezinnen met hun volkse geluiden en geuren behoren niet tot die categorieën. Ik stoor me aan deze mensen. Waarom zitten ze ook in dit vliegtuig? We gaan toch zeker naar het ó zo idyllisch Florence en niet naar een of ander burgerlijk, Jan-Pataterig oord?
Doembeelden. Typische witte-sokken-en-sandalen toeristen gehuld in witte T-shirts bedrukt met “I Love Florence”, als een barbaarse horde gewapend met frikadellen, marcherend over het Piazza dell Signoria ten strijden trekkende naar het Pallazo Vecchio. Niet gedacht dat ik frikadellen en het Pallazo Vecchio ooit gezamenlijk in mijn gedachten zou hebben.
‘Hé, je zit weer te staren,’ sist Anne vermanend.
‘Pardon me, ik was even verblind door de schoonheid van onze medereizigers, maar nu is al mijn aandacht weer voor jou, mijn honinghoofdje,’ zeg ik op mijn mierzoetst.
Anne zucht. ‘Geweldig, mijn edele ridder,’ het sarcasme benadrukkend met haar overdreven glimlach, en kijkt weer naar buiten.
Na een aantal minuten sta ik op en kijk om me heen. Ik zie dat de meeste stoelen al bezet zijn en de stewardessen zijn druk bezig met het opbergen van de handbagage. Mooie stewardessen. Gelukkig.
Ik ga weer zitten.
‘Best schone stewardessen.’
‘Gelukkig Ramon, wát zouden we toch zonder schone stewardessen moeten?’ Zelfde quasi-sarcasme.
‘Nou, Anne, dat zal ik je vertellen. Stel je voor dat we tijdens deze glorieuze vlucht in de problemen geraken en neerstorten. Tijdens mijn sterven wens ik omringd te zijn door mooie, ofwel, schone vrouwmensen,’ zeg ik.
Anne denkt even na en besluit dan dat de reistabletten een uiterst dubieus effect op mijn gedachtegang hebben. We lachen.
Ik stop met lachen. Het lijkt er op dat de eenzame stoel naast mij weldra bestegen zal worden. En hoe.
De korte broek van de man is kort, te kort, strak spannend om zijn dikke benen. Resterend; een tentformaat T-shirt, een paar sportschoenen. En, uiteraard, niet besokt. Dat laatste baart mij zorgen aangezien blote voeten in, waarschijnlijk synthetische, sportschoenen vaak voor niet al te aangename aroma’s zorgen. Hij werpt een blik op zijn ticket en op het nummer van onze rij stoelen. ‘Nou, kijk eens aan, meteen de goede rij.’ zegt hij opgewekt terwijl hij aanstalten maakt om zich in de stoel te wurmen. Als hij eenmaal zit zie ik dat zijn korte broek wel erg exhibitionistische vormen aanneemt. Kolossale olifantige bovenbenen, waarvan de rechter een opgezwollen paars litteken bevat. Tergend, dikke mensen met té optimistische korte broeken.
Na de veiligheidsinstructies van het cabinepersoneel aangehoord te hebben laat de piloot weten dat we ‘ready to go’ zijn.
‘Eindelijk,’ blaast de man naast me, die Harrald blijkt te heten. ‘Op naar Florááns.’
Het is elke keer weer een mooi moment als het vliegtuig voor den eerste maal het wolkendek trotseert. Harrald vindt dat blijkbaar ook. Zwaar ademend in mijn nek en met zijn linkerbeen tegen dat van mij gedrukt probeert hij ook het een en ander van het pastelkleurige gewatteerde landschap mee te pikken.
Het moment wordt er niet mooier op. Ik kijk Anne betekenisvol aan, waarop ze gniffelt en fluistert: ‘Fijn dat jullie het al zo goed met elkaar kunnen vinden. Wát ben je toch een ongelooflijk sociaal dier.’
‘Ach, heel leuk, iemand heeft zijn funny pants al aan … Als je maar weet wie er over vier dagen bij het raampje zit.’
‘We’ll see,’ zegt ze.
Mijn geliefde buurman graait in zijn bruin lederen rugtas en haalt de onvermijdelijke zak M&M’s tevoorschijn; ondanks zijn niet geringe worstvingers opent hij de eveneens niet geringe zak met onverwachte soepelheid. Harrald en zijn verborgen talent.
‘Zo, jongens, hebben we dur zin in?’ Vraagt hij, een handvol M&M’s vermalend.
Het moment is daar. De obligate conversatie.
‘Zeker,’ antwoorden we vrijwel simultaan.
Een proestend geluid, gevolgd door een lekkere kletser op zijn rechterbovenbeen. ‘Jullie lijken wel een tweeling!’ Harrald lacht hard.
“Jij ook,” denk ik bij mezelf.
Anne lacht sociaal mee en zegt dan tegen Harrald dat ze het eigelijk wel een belediging vindt. ‘O, sorry,’ zegt Harrald beteuterd, de grap niet doorhebbend. Niet tot mijn volste verbazing.
Het is even stil. ‘Wat zijn jullie van plan in Floraans?’
‘Voornamelijk cultuur snuiven, lekker eten en uitrusten,’ zegt Anne.
Harrald lijkt even diep na te denken.
‘Niet gedacht. Jullie zien er niet uit als druggebruikers.’ Proest! Klets!
Onvoorstelbaar, de grappen zijn de wereld nog niet uit.
Toch maar mee doen. ‘Nou, wij doen alles voor een lijntje cultuur!,’ acteer ik op mijn best.
Na uitgelachen te zijn debiteert Harrald plechtig dat hij blij is dat er toch nog mensen met écht gevoel voor humor zijn en zet zijn compliment kracht bij door ons beiden zijn zak M&M’s voor te houden. Ik pas. Anne niet.
Na een uur humor op zijn Harrald’s is het tijd voor de maaltijd. In het plastic bakje tref ik boerenkool en zuurkool aan, gelijk verdeeld over het bakje. Spekjes. Zucht.
‘Mevrouw? Hebt u misschien ook vegetarische maaltijden?’
‘Hebt u dat van tevoren aangegeven?,’ vraagt ze glimlachend zoals alleen stewardessen dat kunnen.
Zucht.
Sultana’s zijn ook best lekker.
‘Mag ik?’ vraagt Harrald terwijl hij mijn maaltijd al te pakken heeft. Hoopvol kijkt hij ook naar het bakje van Anne. ‘Helaas,’ zegt ze voordat ze een hap neemt van haar boerenkool. ‘
En hoor daar: de vraag die ik in mijn leven al minstens honderd keer heb moeten beantwoorden. ‘Waarom eet jij geen vlees?’ Vraagt Harrald, ‘Lust je het niet?’
Ik twijfel, gezien de vele oneindige discussies die ik al over dit onderwerp gevoerd heb. Veel mensen doen er alles aan om je er van te overtuigen dat het onzin is om als herbivoor door het leven te gaan
“Je eet toch ook eieren?,” “Als je geen vlees eet moet je ook doneren aan Unicef,” “In de bijbel staat dat wij boven de dieren staan.’
Argumenten die ik elke keer weer zuchtend aanhoor en op de automatische piloot kan beantwoorden. “Ja, ik eet inderdaad eieren. Scharreleieren. Het liefst zo veel mogelijk. Wordt daar een levend wezen voor gedood? Zoals ik het zie, niet.”, “Unicef en vegetarisme. Zie ik er uit als een filantropische hippie?” “Staat dat in de bijbel? Dat is dan louter een mening, toch?”
Ik heb er nu geen zin in. Zeker niet met vriend Harrald. Ik vertel hem dat ik inderdáád geen vlees lust.
‘Vervelend, het is namelijk erg lekker,’ zegt Harrald meelevend. Ik denk even na over de onzinnigheid van het zojuist gezegde, maar besluit er niet op te reageren.
We zijn tweeënhalf uur dichter bij Florence. De zojuist vertoonde familiefilm had een sterke werking op Harrald zijn lachvet. Klets! Klets! Klets! Het enige spannende moment tijdens de film was de hevige turbulentie ergens boven Oostenrijk. Curieus. Ergens diep van binnen hoop je dat er iets fout gaat met het vliegtuig, dat de turbulentie het vliegtuig in zijn greep krijgt. Of dat één van de motoren het begeeft. Niet beide, er moet nog wel enige kans op overleven zijn. Eigelijk hóór je dat niet te denken, niet te hopen, maar het is een gevoel, geen ratio. Misschien is het te vergelijken met het gevoel dat je krijgt als de normale programmering onderbroken wordt voor een ‘extra nieuwsuitzending’, de plotselinge spanning, de adrenaline. Stiekem hoop je dat de nieuwslezer met wereldschokkend nieuws komt, een buitenaardse invasie, een even zo buitenaardse meteoor die het op de aarde gemunt heeft, de aankondiging van de Apocalyps.
‘Hé, kun jij je nog goed herinneren wat er allemaal door je heen ging tijdens de eerste uren na de aanslagen op het WTC?,’ vraag ik aan Anne, die in een boek over de historie van Florence aan het lezen is.
Ze kijkt me even schuin aan. ‘Goh, leuk onderwerp om in een vliegtuig over te beginnen,’ zegt ze, ‘Misschien moet je er een groepsdiscussie van maken. Zal men vast waarderen.’
‘Kom op, even serieus, wat dacht je? Wat voelde je?’
‘Ik weet niet meer wat ik dacht. Denk je op een dergelijk moment? Ik geloof het niet. De oprechte gevoelens kwamen bij mij eigelijk pas een paar uur later, angst, verdriet en ja, ook haat,’ zegt Anne, ‘maar ik heb het vermoeden dat je daar geen genoegen mee neemt.’
‘Je vermoedens zijn wederom juist’, zeg ik, ‘Ik sta elke weer versteld van jouw verbluffende inzicht in mijn psyche.’
Anne grapt met een verheven gezicht dat zij het daarom ook tot gevierd psychologe zal schoppen en ik niet.
‘Zullen we ons voor de verandering bij het huidige onderwerp houden?,’ vraag ik.
‘Vooruit dan.’
‘Wat ik me afvraag: had jij tijdens de aanslagen van 11 september ook ergens heel diep een bepaalde ‘hoop’, dat er nog meer vliegtuigen onderweg zouden zijn? Een onbeschrijflijk en duister gevoel, waarvan je weet dat het zeer ongepast en taboe is, maar je kunt er niets aan doen. Stiekem hoop je dat er doodseskaders van gekaapte 747’s op weg zijn naar het witte huis, kerncentrales en militaire bases. Absoluut niet rationeel, louter een ‘verboden’ gevoel’
Anne kijkt me even vertwijfeld aan.
‘Over luchtige vragen gesproken,’ zegt ze, ‘Maar goed, ik herken er wel iets in en een “verboden” gevoel is inderdaad een treffende omschrijving. Ik heb het er nog nooit met iemand over gehad geloof ik.’
‘Juist, en daarom begin ik er nu over.’
‘Om na te gaan of je niet de enige bent die zulke irrationele gevoelens heeft, bedoel je?’
‘Ja,’ zeg ik, ‘Gevoelens zijn volgens mij nooit rationeel, maar ik begrijp wat je bedoelt.’
‘Zeikerd.’
Tijdens ons gesprek over ‘verboden’ gevoelens merkte ik op dat Harrald een paar keer nerveus aan zijn onsmakelijke litteken zat te krabben. Geen goed idee. Bloed. Pus. Smerig.
‘Shit, ik heb mijn litteken opengekrabd,’ zegt Harrald, terwijl een variatie aan dubieuze substanties langs zijn been omlaag kruipt.
‘Nou, inderdaad. Zal ik een stewardess roepen?’ De handdoek in mijn rugzak kan ik dit niet aandoen.
Het blijkt niet nodig, een van de stewardessen komt er al aan lopen. Haar glimlach komt tot een resoluut einde bij de aanblik van Harrald’s “wond”.
‘Meneer, zou u even mee willen komen naar de personeelscabine, zodat we uw wond kunnen verzorgen?’
Harrald is juist bezig om met een nietig zakdoekje zijn been schoon te vegen. ‘Nee, ik red het wel hoor.’
Ik zie het niet zitten om de rest van de vlucht naast een bloedende pusgenerende Harrald te zitten en spoor hem aan zich toch te laten verbinden. Zogenaamd in het kader van mogelijke infecties.
‘Het gaat zo ook wel,’ zegt hij, de bebloede zakdoek in de lucht houdend.
‘I see,’ zeg ik.
Na een dwingende blik van mij gecombineerd met een subtiel hoofdknikje, zegt de stewardess, ‘Sorry meneer, u moet toch echt even meekomen. Open wonden zijn niet toegestaan in het vliegtuig.’
Overtuigend. Harrald staat op. Anne en mij trakterend op een walm heerlijke odeur en een aantal symfonische bijgeluiden.
Volgens het informatieprogramma op de tv duurt de vlucht nog iets langer dan een uur. Ik verveel me. Harrald zijn bovenbeen is verbonden ( Wat zal die stewardess genoten hebben ) Nu slaapt hij. Tegen mijn verwachtingen in, zonder te snurken. Even afkloppen.
Anne slaapt niet, maar is druk met de wolken en de kleine glinsterende ijspegels aan de rand van de zilverkleurige vleugel. Een paar rijen achter ons geeft een kleuter uiting aan zijn ontevredenheid met de gang van zaken. ‘Al die andere kinderen mochten wél snoep kopen!’
Een ouderlijke stem, ‘Sst, met die andere kinderen hebben wij niks te maken.’
‘Nouhou! Ik wil ook snoep!’ gaat het kind verder met zeurderige stem.
‘Ach Jan, het is vakantie, kunnen we niet gewo..’
Abrupt, ‘Nee is nee Marie! Als je elke keer zo makkelijk toegeeft dan is er over een paar jaar geen houden meer aan.’
“Zet hem op, pa,” denk ik. Zeurderige kinderen. Ik krijg er de rillingen van. Gruwelijk.
‘Net of jij vroeger zo’n lieverdje was,’ zegt Marie.
‘Wat heeft dat er nou mee t…’
‘Ik wil snoep!’ Huilend.
Over verboden gevoelens gesproken. Moordneigingen.
Ik kan de man haast horen zuchten. Terecht. Toch zal het vast niet lang meer duren voordat hij toegeeft, de macht uit handen geeft, zichzelf onttroond, om zodoende van de onzinnige argumenten van zijn wederhelft af te zijn en de kans op zijn ‘vakantiepleziertje’ niet te verspelen. Pathetisch. Ik vind het waarlijk pathetisch.
__________________
Emoties, grootse Emoties!
Laatst gewijzigd op 27-11-2004 om 16:45.
|