|
Ik probeer mijn lange zwijgen weer te doorbreken. Vandaag geschreven, vandaag geplaatst, dus alle aangestipte schrijffouten en kromme zinnen zijn welkom. Bovendien wil ik zelf alvast het einde voor discussie openstellen.
- - -
“Ok!” Ron zette zijn bier met een klap op de bar. Twee andere glazen vielen omver en de gerechtigheid was ver te zoeken. “Ok, ok, ok, ok, ok… Ok!” Een wild armgebaar luidde de rest in; “Dan spreken we het zo af. Vanaf nu eten en drinken we alleen nog maar… dingen met perziksmaak en perzikstukjes. Niets anders. En,… wie dat dan het langste volhoud, die wint. Ok?” Zijn bargenoot mompelde instemmend met het hoofd tussen de armen begraven. Hij kwam moeizaam overeind; zijn hand waggelde door het luchtruim naar een onwillekeurige fles, miste en viel als bewusteloos neer. Hij keek verbaasd naar zijn hand, maar zelfs dat hielp niet.
Ron lette niet op. Tussen zijn handen door zakte zijn hoofd steeds dieper tot zijn kin het hout knuffelde. “Perzik”, mompelde hij, “Perzik. Ok… Perzik, perzik… Ok, dat moet te doen zijn. Ok. Perzik.”
Een loden hamer op een houten kop maakte Ron wakker. Verward keek hij om zich heen. Na enkele tellen herkende hij de vier muren en het plafond. Dit was de kamer waarin hij telkens weer terechtkwam. Hier woonde hij, min of meer. Al een jaar of… acht? Met een weinig schuldgevoel dacht hij soms aan de enthousiast trappelende studenten die buiten in de kou een longontsteking opliepen omdat ze geen onderdak konden vinden,… maar dan draaide hij zich tevreden nog een keer om in zijn smerige bed.
Echter, vandaag niet. Met moeite maakten zijn gammele benen en de golvende vloerbedekking contact. Hij strompelde naar de kraan toe maar voordat hij water tapte, zag hij een stuk papier op de spiegel. “Perzik, ok?”, stond er in dronkemanshandschrift.
Als tram vier raakten halve herinneringen hem weer. “Perzik”, mompelde hij, zijn ruwe kin strelend. “Verdomd, dat is waar ook”, stak hij een kromme vinger op, in een falende imitatie van gevatheid. Hij slofte quasi-energie naar de keuken. Aldaar kon de koelkast hem precies één pak perziksap bieden. Over de datum. Hij maakte het open en wist zeker de helft met uitmuntende precisie naast het glas te gieten. De rest goot hij in zijn lederen keel. Hij slikte en keek glazig voor zich uit. “Ok?”
Met een leeggebraakte maag trok hij zijn rokerige kleren aan. Hij moest naar de winkel om meer perzikspullen te kopen. Anders zou hij de weddenschap met dinges niet winnen. De caissière keek hem vragend aan toen hij drie bakken perziken, twee pakken perzikvla, een vier flessen perziksap, een perzikvlaai en een pak perzikyoghurt op de band zette. Vanachter zijn alcoholwalm keek hij terug en met een vriendelijk krakend ‘ok?’ verliet hij de winkel.
Later die dag vond hij zichzelf terug in de collegebanken. Hij studeerde het één of ander, maar wat het precies was, stond hem niet zo goed bij op de woensdagen vlak na het weekeinde. Een lunchtafel en stoel ontvingen tegen het middaguur zuchtend zijn lichaam. Tegenover hem zat iemand die ook dat college had gevolgd, vermoedde Ron. Hij was echter niet in de stemming om te praten, gezien hij omviel van de honger.
Hij sneed een perzik aan plakjes en belegde er zijn brood mee. Voordat hij een hap nam, haperde zijn motoriek. Hij hield de boterham omhoog, bekeek hem van alle kanten en flikkerde hem daarna weg. Hij at zijn perziken en dronk zijn perziken. De student tegenover hem keek hem met open mond aan en Ron antwoordde, al perziken rondsproeiend, “Weddenschap, ok?”
De derde dag kreeg Ron het zwaar. Het warme, droge weer maakte hem dorstig, maar er was alleen perziksap. Met kleine slokjes kon hij nog wat naar binnenwerken. Anders protesteerde zijn lichaam en vloog het tegen de ramen, vanwaar het de lucht in huis verziekte. Hij bekeek de fles en zag sprankelende perziken. De makers deden hun best het zoveel mogelijk naar perziken te laten smaken met, Godbetert, echte stukjes vruchtvlees. Het was niet gewoon gemeen, het was puur sarcasme. Boos gooide hij het pak kapot.
Weer een college en Ron had nog altijd geen idee waarover het ging. Van de drank kwam het niet, want zijn leven was al vijf dagen één grote perzik. In de wangen van kinderen op straat zag hij perziken. De schimmels op zijn kamer hadden ook van die kleine, zachte haartjes. Het meisje voor hem in de collegebank had een perzikkleurig truitje aan. En haar nek en schouders,… die huid,… die moest wel perzikzacht zijn.
Met een gil sprong ze op om boos achterom te kijken. De docent onderbrak zijn verhaal en vroeg wat er aan de hand was. “Blijf van me af, ransbal!”, schreeuwde het meisje met een stem die aan een visverkoopster uit ’t Gooi deed denken.
Iedereen keek Ron aan. Zelf zag hij alleen zwarte vlekken en perziken. Hij stond op en wankelde. “Jullie kunnen me niets maken! Ok? Jullie, en dan bedoel ik jullie allemaal, zijn een alliantie aangegaan met de perziken. En met vruchtvlees ook, ok? Maar het maakt niet uit, want ik ben toch machtiger. Ik en mijn perzikhuidje zullen jullie allemaal opeten! Verzwelgen! In mijn mond stop ik jullie en over mijn lichaam wrijf ik jullie uit! Ha, verdomde perziken! Ok, Perziken! Ok? Ok!” Dit gezegd hebbende, pakte Ron de arm van de studente naast zich en probeerde hij deze met geweld in zijn broek te proppen.
Op een harde straattegel werd hij wakker. Alles deed pijn. Hij keek om zich heen en zag dat hij achter het universiteitsgebouw lag. Men had hem kennelijk met harde hand het gebouw uit geschopt, geslagen en uiteindelijk gegooid. Zijn kleding was gescheurd en bebloed, één oog wilde niet open en zijn neus was een prop bloed. Hij rook of proefde geen perzik meer.
In de snackbar in de buurt kon hij met moeite een frikadel bemachtigen. Luid knorrend van genot werkte hij het goddelijke voer naar binnen. Hij smakte luid, richtte zijn kapotgeslagen gezicht omhoog en dankte God kreunend.
’s Avonds had hij zich om de bar gedrapeerd, in afwachting op zijn kroegmakker en de nederlaag. Al na vijf dagen had Ron de perzikkuur noodgedwongen opgegeven. Na zijn verhaal op het politiebureau gedaan te hebben, hadden deze hem met een vermaning aangeraden de komende weken geen perziken meer te eten. Voor Ron was dit niet nodig, want bij het woord alleen al draaide zijn maag om. De gedachte aan die behaarde, zachte, zoete, geurende vel deed hem doodsangsten uitstaan.
Met stevige tred en scheve stropdas kwam de ander binnen. Hij zag Ron zo kapot als hij was aan de bar zitten en liep bezorgd op hem af. “Jezus, Ron, wat is er met jou gebeurd?”
Een zacht gekreun werd gevolgd door; “Ik wil er niet over praten, ok? Laten we het er op houden dat ik van de universiteit getrapt ben, een strafblad wegens aanranding heb, een schuld heb van twintig euro bij snackbar ‘In den vergulden del’ en, natuurlijk, de weddenschap verloren heb.”
“Hm,… Weddenschap?”, en de ander tikte denkend met zijn vinger tegen zijn kin.
- - -
LUH-3417
|