|
Opgave 1 a
Aantal flesjes 0 1 2 3 4 5 6
Bedrag (ƒ)
0 1,25 2,50 3,75 5,00 6,25 7,50
b
c Er is een lineair verband
Opgave 2
b
straal (cm) Omtrek (cm) Oppervlakte (cm2)
0 0 0
1 6,3 3,1
2 12,6 12,6
3 18,8 28,3
4 25,1 50,3
5 31,4 78,5
6 37,7 113,1
c Bij de grafiek van de omtrek hoort een lineair verband.
Opgave 3 a f(x) = 3x –7
Richtingscoëfficiënt = 3
Snijpunt y-as = (0,-7)
b 2y = 4x + 6
y = 2x + 3
Richtingscoëfficiënt = 2
Snijpunt y-as = (0,3)
c 3x – 4y = 12
-4y = -3x + 12
y= 3/4 x -3
Richtingscoëfficiënt = 3/4
Snijpunt y-as = (0,-3)
Opgave 4 a Lijn door de punten (3,4) en (5,7)
y = x + b
7 = .5 + b
b = 7 – 7 ½ = -½
y = x – ½
b Lijn door de punten (-2,4) en (7,-3)
y = x + b
4 = . -2 + b
b = 4 -
y = x + 2
Opgave 5 a r.c = 2 en de lijn gaat door (3,2)
y = 2x + b
2 = 2.3 + b
b = 2 – 6 = -4
y = 2x – 4
b r.c = -2 en de lijn gaat door (3,-2)
y = -2x + b
-2 = -2.3 + b
b = -2 + 6 = 4
y = -2x + 4
Opgave 6 a f(x) = 2x + 6
Snijpunt y-as, als x = 0
f(0) = y = 6
Snijpunt y-as (0,6)
Snijpunt x-as, als f(x) = 0
2x + 6 = 0
2x = -6
x = -3
Snijpunt x-as (-3,0)
b f(x) = -3x - 7
Snijpunt y-as, als x = 0
f(0) = y = -7
Snijpunt y-as (0,-7)
Snijpunt x-as, als f(x) = 0
-3x -7 = 0
-3x = 7
x = 7/-3 = -2 1/3
Snijpunt x-as (-2 1/3,0)
Opgave 7 Lijn door de punten (2,1 ½ ) en (-3,9)
y =-1,5 x + b
1,5 = -1,5 .2 + b
b = 1,5 + 3 = 4,5
y = -1,5 x + 4,5
Opgave 8 b f(x) = 2/3 x – 2/3
2/3 x – 2/3 = 0
2/3 x = 2/3
x =1
S1 = (1,0)
S2 = (0,-2/3)
2y = 6x + 8
y = 3x + 4
3x + 4 = 0
3x = -4
x = -4/3 = - 1 1/3
S1 = (-1 1/3,0)
S2 = (0,4)
Opgave 9 vt = v0 + a.t
a 22,5 = 20 + 0,5.t
0,5.t = 2,5
t = 5 s
c
d Afgelezen snijpunt is 12,5
e vt= 12,5 + 2,5 t
Opgave 10 a 3220 ml is 3,220 liter
Dus 3 x 3,220 gram zout = 9,660 gram
b 550 mg zout
3000 mg in 1000ml water
550 mg in 1000 : 3000 x 550 ml = 183ml water
c m = 3.V
OEFENOPGAVEN niveau III
Vraag 1 a
b f(x)= –2x + 4 en g(x) = 4x –2
-2x + 4 = 4x – 2
4x + 2x = 4 + 2
6x = 6
x =1
y = 4.1 – 2 = 2
Snijpunt s(1,2)
Vraag 2 a
b
c
d y = x + b
7 = 4 + b
b = 3
formule lijn is y = x + 3
Vraag 3 a
b
c
d y = -0,5 x + b
3 = -0,5.-2 + b
b = 3 – 1 = 2
y = -0,5 x + 2
e y = -0,5.-3,75 + 2 = 3,9
OEFENOPGAVEN niveau IV
Vraag 1 f(x) = -x + 3 en g(x) = ½ x + 1 ½
a f(x) = g(x)
-x + 3 = ½ x + 1 ½
-x - ½ x = -3 + 1 ½
1 ½ x = 1 ½
x = 1
y = -1 + 3 = 2
snijpunt is (1,2)
b h(x) = ½ x + b door (-1,-1)
-1 = ½ .-1 + b
b = - ½
h(x) = ½ x – ½
Vraag 2
y = 4x + b
3 = 4.4 + b
b = 3 – 16 = -13
y = 4x - 13
Vraag 3 a f(x) = 3x + 8
r.c. = 3 snijpunt y-as = (0,8)
b 2y = 2x – 7
y = x – 3 ½
r.c = 1 snijpunt y-as = (0,-3½)
c g(x) = 2,3 x + 1,7
r.c = 2,3 snijpunt y-as = (0,1,7)
d 3y = 9x + 4
y = 3x + 4/3
r.c = 3 snijpunt y-as = (0,1 1/3)
Vraag 4 f(x) = 4x + 3 en 2y = 6x + 2 gelijkwaardig met y = 3x + 1
a f(x) = y
4x + 3 = 3x + 1
4x – 3x = 1 – 3
x = -2
y = 4.-2 + 3 = -5
Snijpunt = (-2,-5)
b y = 4x + b en door (4,7)
7 = 4.4 + b
b = 7 –16 = -9
y = 4x - 9
__________________
Als ik de mensen soms hoor zeggen: het leven is hard, vraag ik me altijd af: in vergelijking met wat ?
|