Hier volgt een creatie uit mijn hand, de eerste die hier gepost is maar de tweede in zijn soort. Ik ben van plan nog lang hieraan te werken, maar wou alvast een stuk hier zetten voor kritische en objectieve commentaar.
_________
Zoals iedereen wel eens op straat loopt met de enige bedoeling om op straat te lopen, liep ook ik als een klein kind dat net heeft leren lopen; trots en onwankelbaar waggelend door de straten van een stad met straten. Deze pinguïn waggelde, zonder enige diepere betekenis, door de ‘van Weste straat’. Glurend naar kleurrijke dingen buiten het bereik van mijn ogen kwam ik een ogen paar spieders tegen. Spieders zijn gevaarlijker dan gluurders, dat is niet zo omdat er een reden voor gemaakt is, maar omdat het nu eenmaal zo is. Al spiedende en glurende bouwden wij een relatie op en droomden we over die andere ogen die lieve dingen fluisterde en aanrakingen over de grens smokkelen. Ze – want zij is natuurlijk evenzeer een vrouw als ik een man ben – schreef wat in haar ogen waarna ik het eruit gluurde: “Ik wil,” en toen stopte het.
Abrupt.
Zonder blikken of blozen.
Ik liep weer verder, verwonderd over wat ze wou zeggen maar vergeten was af te maken. Het beviel me wel, dat gluren en bespied worden, het had een smaak van, tja van wat eigenlijk? Op hetzelfde ogenblik dat ik de vraag dacht gaf ik er al denkende al een antwoord op. Het smaakt naar. Blij dat ik zo snel een antwoord had gevonden op een uiterst interessante vraag huppelde ik al waggelend weer terug naar af. Daar aangekomen gluurde ik nog wat rond, niet anders willend dan simpel wat rond te gluren. Onoplettend gluurde ik in een val, zorgvuldig opgezet en verzilverd met roestvrij staal. Als je valt kan je alleen nog maar opstaan, dus hapte ik gretig toe, en zag twee hemelsblauwe ogen van een klein en zielig meisje. Net zoals in elk ander goed boek moest ook dit meisje met blauwe ogen hard werken en kreeg ze daar niets anders voor terug dan onderdak en wat te eten. Een vorm van slavernij waar elk geliefd boekfiguur lustig op af stapt om haar te bevrijden van het grote grijze gruwelmonster dat angstaanjagend hoog oprees achter haar blonde haren. Toch komt dit fantastische stukje leesboek niet overeen met haar ogen, die een boodschap keek welke is eruit gluurde en hardop nadacht. Ik kan die boodschap niet anders vertalen dan dat ze haar lot niet betreurde, integendeel ze had het juist vol goede moed opgezocht en gevangen. Als er een noodlot zou zijn geweest, had ze daar net zo hard achterna gerend als ze nu deed om de metro te halen.
Ze miste een tree en verloor haar evenwicht, en haar koffer. Als bladeren van een herfstboom dwarrelde de papieren inhoud van haar grote grijze gruwel koffer heen en weer tussen meerdere, door niemand bepaalde, punten. Zaken en affaires, connecties en deals, afspraken en notities, alles dwarrelde niets wetend door de lucht, alsof ze niet konden beslissen of ze op de grond moesten vallen, in de lucht moesten blijven of zich gehoorzaam moesten overgeven aan de honger van de zakenkoffer. Door stom toeval, of door haar noodlot miste ze ook de metro, waardoor ze tien minuten te laat zou komen op een zakenetentje. Met een zachte zucht zette ze zich neer op een bankje dat zich daar toevallig ophield.
Naast het bankje hield zich een mannelijk randfiguur op, erg mannelijk was hij nog niet, eerder jongelijk. Pas later, na een tijdje te hebben geoefend zou ook hij een volwaardige man worden genoemd. Nu was hij vooral een randfiguur, en onvermijdelijk zal hij dat ook altijd blijven. Onopvallend kan hij rond lopen en hier en daar wat gluren maar nooit zal hij bespied worden. Zoals alle randfiguren zal hij straks onopvallend voor iemand vallen waarna hij wel of niet zal trouwen, fluisterend. Stilletjes zal hij oud worden om dan samen met zijn onopval te sterven in een wit bed tussen al die andere, veel meer opvallende witten bedden.
__________________
Zeker weten een betweter.
Toch?
Laatst gewijzigd op 15-10-2005 om 15:39.
|