|
hier is nog een klein stukje.
Voor de duidelijkheid, dit is de elfenkoninging Tirishia.
Hfd.1 Het kwaad ontwaakt
Er gleed een traan over haar bleke wang, die heel even oplichtte voor hij de grond raakte. Haar ver uit elkaar staande, normaal helderblauwe ogen, leken nu al hun glans verloren te hebben, en staarden nietsziend in de verte. Zes dagen en zes nachten, had ze hier gezeten, aan het bed van de stervende koning, huilend om zijn steeds sneller naderende dood, zijn wrede sterfelijkheid. Ze hadden tijden van voorspoed en geluk gekend, met de koning op de troon, en de mensen eerden hem, wilden hun korte levens voor hem wagen, op de velden van de strijd. Oorlogen tussen verschillende volkeren, ontstaan door verschillen in meningen, uitlopend op een bloederige oorlog. Dapper hadden ze zich geweerd, gevochten voor hun land, voor hun koning. En ze wonnen, keer op keer, met het vaandel van de heer in hun handen, behaalden ze de overwinning voor het land. Maar nu, zou hij sterven, zo sterk en vredig als hij geregeerd had vanaf zijn troon, en de mensen hoop had gegeven, nieuwe moed en de kans op een nieuw leven. Het volk zou trouwen om de dood van hun koning, hun leider en redder in tijden van wanhoop.Het ras der mensen, sterk, maar dwaas, en met een ongekende honger naar macht, en een verlangen om te heersen over hen die zwak zijn. De mensen zouden zichzelf verraden, een voor een, en hun dood tegemoet komen in een meedogenloze oorlog, een verloren strijd, om opperste macht, nu hun heerser er niet meer was.
Ze voelde hoe zijn hand, die de hare stevig omgeklemd hield, zijn greep verloor, en zachtjes weggleed. Het einde was gekomen, de koning was gestorven, en daarmee de voorspoed die het volk gekend had. ‘Slaap zacht, mijn koning’, fluisterde ze. Nu het einde gekomen was, zou een kwaadaardig wezen oprijzen uit de diepte van de hel, en ze wist het. Het hield zich schuil in de schaduw van het duister, maar zou spoedig komen.
Ze kon zijn raspende stem horen, als hij zijn schelle kreten los liet in de stilte van de nacht. Een geluid niet meer dan een kille wind, maar kouder dan ijs, en kwader dan de duivel. Een wezen, gesmeden in de vuren van de hel, gevoed met angst en pijn. Een kwaad, dat slechts gedood kon worden door een meisje, dat geboren zou worden, zes jaar na de dood van de koning, op een avond wanneer de maan een rode gloed verspreid, en de aarde bedekt is met een deken van bloed. Op de avond, dat zij sterven zou, en haar volk alleen zou laten in een tijd van angst en wanhoop. Er zou een einde komen aan haar leven, hier in deze wereld, zoals ieder wezen ooit sterven zal. Maar een verre afstammeling, levend in een ander wereld, getekend door tijd, het vergaan van dagen, zou geboren worden. Die nacht, dat zij sterven zou, zou het meisje het leven vinden, in een plek die haar hartelijk ontvangen zou. Een veilige plek, omringd door liefde, maar een die niet lang de hare zou zijn. Zestien jaar in menselijke tijden, zou zij haar leven kunnen leven in die plek. Slechts een fractie van een seconde in deze wereld. Het stelde haar gerust, wetend dat haar volk niet alleen zou zijn. Een nieuwe leider zou komen, een koningin, om over hen te regeren, en te beschermen. Liráë, wat reddende betekent. Moge zij over mijn volk waken…
Tirishia stond op, en wierp nog een laatste liefdevolle, maar angstige blik op haar man, die nu veilig was in de eeuwige werelden van de dood. Ze hoorde haar volk roepen om haar hulp, voelde hun angst, en wist dat ze terug moest keren naar haar wereld. Haar hand gleed naar de amulet om haar nek, en ze omklemde hem met haar slanke vingers. Zolang zij de kroon droeg, was de amulet in haar macht, en kon ze haar volk beschermen tegen de kwade macht die spoedig zou verschijnen. Ze hadden een kans, hoewel alle hoop verloren leek. Hun enige kans.
__________________
the world's an elvish sight
|