Met mijn handen in mijn zakken loop ik over het pleintje naast de kerk. Het is koud buiten. Wat wil je ook in deze tijd van het jaar? Het is immers december en dan hoort het koud te zijn. Ook als er een stevig broeikaseffect aan de gang is. IJsschotsen smelten, dieren sterven en een politicus wordt vermoord. Het hoort allemaal bij deze tijd. Wacht, ik praat onzin. Ik zal opnieuw beginnen. Het moet voor jou duidelijk zijn wat ik te vertellen heb, want ik zeg het maar één keer. Daarna ben ik van plan het nooit meer in mijn leven tegen iemand te zeggen. Als dat maar even duidelijk is. Goed, om weer even bij de kern terug te komen, loop ik dus nog steeds door de ijzige kou met mijn handen in mijn zakken. Om me heen is het stil. Er is geen menselijk geproduceerd lawaai in ieder geval. Het begint te regenen. Het felle licht van de lantaarnpalen schijnen op het asfalt. Het maakt dat alles er naargeestig uit gaat zien, maar ik ben niet bang. Vanavond is de avond van de afsluiting. Ik sta voor de moeilijkste opgave in mijn leven. Nog nooit heb ik zoveel over iets getobd als in dit geval. Tot in de nachtelijke uurtjes heb ik mijn stoel gezeten met een glas wodka in mijn hand en gedacht aan jou en aan onze liefde.
Ik kom aan op de plek waar ik moet zijn. Als enige opstakel staat daar nog een groot hek. Ik stroop mijn nette broek op, die ene met die vouw die je zo mooi vond, en grijp de spijlen goed vast. Na een bijna dierlijke klim, waarbij die mooie nette broek een scheur oploopt, plof ik aan de andere kant op de grond. Ik strijk mijn kleding glad en snuif de sterke weeïge lucht op.
Voor mij is het bekend terrein, maar andere mensen zouden het zoveel mogelijk vermijden. Langzaam loop ik naar dat ene plekje. Het is dat bijzondere plekje dat mijn hart altijd even sneller laat kloppen. Ik ben hier veel geweest, op alle dagen, in alle jaargetijden. Maar nog nooit is me over de lippen gekomen wat ik vanavond ga zeggen. Nog nooit heb ik zoveel liefde voor je gevoeld als vandaag. Ik kniel neer voor het plekje wat ze hier voor je gemaakt hebben. Je had er niet voor gekozen, maar toch hebben ze het gedaan. Enge mannen in zwarte pakken hebben je hier laten zakken in de aarde. In de duisternis ben je nu, er is niks dan zwart. Het enige dat je voor de vergetelheid behoedt, is de steen. Mooi ovaal wit met een vleugje zwart er doorheen. Het lijkt op een granieten keukenblad, maar het is veel meer. Statig staat het daar rechtop, weer en wind gaat het tegen. Beschermend, net als jij. Als een warme deken kwam je in mijn leven op die mooie decemberdag. Je was aanhankelijk, afhankelijk, terwijl ik me maar moeilijk kon binden. Spijtig achteraf. Twee totaal verschillende personen die toch een stel konden vormen. Vier jaar lang waren we onafscheidelijk. Niks dan vrolijks in ons leven, maar toch bleef er altijd een muur tussen ons in staan. De muur van ‘houden van’. Je wilde zo graag dat ik het zei. Het zijn maar een paar woorden, zei je vaak. Ze kwamen er voor jou zo makkelijk uit, maar bij mij bleven ze iedere keer in mijn keel steken. Ik kon het niet. De woorden benauwden mij, trokken me in een isoleercel waar ik niet meer uit kon komen. Ja, ik had bindingsangst. Zelfs de laatste avond hadden we het er nog over, na het vrijen. Het eindigde in een gespannen toestand. Onze laatste conversatie, mijn laatste blik naar jou.
‘Ik hou van je.’
‘Mm…’
‘Hou je ook van mij?’
‘Houden van is een woord wat niks toevoegt lieverd. We hebben het leuk samen en dat is wat telt.’
‘Maar dan kun je het toch wel zeggen?’
‘Het is overbodig, heb ik je net niet laten zien dat ik je graag mag?’
De vrouw giechelt, kruipt tegen hem aan, maar begint dan weer serieus te praten.
‘Doe het dan voor mij! Je zal me er gelukkiger door maken.’
‘Maak ik je dan nu niet gelukkig?’
De stem van de man klinkt lichtelijk geïrriteerd.
‘Jawel…,’ zegt ze aarzelend.
‘Maar ik mis het. Alle mannen zeggen dat tegen hun vriendin. Waarom ben jij nou weer een uitzondering?’
‘Ik ben graag een uitzondering, dat houdt het leven spannend.’
De vrouw is de conversatie zat. Ze maakt zich los van de man en stapt uit bed.
De man ziet het toe met pijn in zijn hart. Hij wil zo graag, maar kan het niet.
‘Lieverd?’
De vrouw kijkt even om. Het dekbed valt van haar heupen en de man vangt een glimp van haar billen op..
‘Ooit zeg ik het. Belooft. Maar alleen als ik er klaar voor ben.’
De vrouw loopt zonder te antwoorden de kamer uit.
Tranen stromen over mijn wangen, mijn handen glijden over de steen. Nooit heb ik mijn belofte kunnen waar maken. Ik kreeg er de kans niet voor. Die verdomde auto was er eerder dan ik. De dood was er eerder dan de liefde. Toen je daar zo lag, die vreselijke dag, had ik het je willen toeschreeuwen, de magische woorden. De woorden die als synoniem waren voor de liefde. Je lag daar zo stil in een vreemde hoek. Van je vechtlust en statigheid was niks meer over. Ik zag je niet meer voor me als mijn geliefde. Je was een vreemde voor me geworden en weer kon ik het niet. Weer bleven de woorden in mijn keel steken. De muur is er gebleven, alle jaren na je dood. Je begrafenis heb ik zonder verdriet meegemaakt. Het enige wat ik voelde was die prop in mijn keel. Die belemmerde me die woorden te zeggen tijdens mijn speech. Mensen vonden me koud. Ze veroordeelden mij omdat ik geen verdriet had. Dat speet me.
Vandaag, vier jaar geleden, was de dag dat je van me vandaan werd getrokken, de leegte in.
Vandaag was het ook precies vier jaar geleden na ons laatste gesprek. Vandaag moet de dag worden waarop de muur wordt vernietigd. De bevrijding. Daarmee moet je niet denken aan de Berlijnse muur, want dat is allemaal politieke onzin. Nee, het is onze muur, die op deze speciale dag wordt afgebroken. Ik ben er klaar voor en dat zal ik je bewijzen.
Met die woorden buig ik me voorover, pak de steen met beide handen vast en schreeuw zo hard als ik kan: ‘Ik hou van jou!’
|