Een oud verhaal is dit, van drie, vier jaar geleden. Voor mijn broertje geschreven.
Het konijntje wierp een snelle blik op zijn zakhorloge en rende vervolgens vliegensvlug verder. Over boomwortels, tussen struiken en planten door. Zijn stropdas hing een beetje scheef. De veter van zijn linkerschoen raakte los terwijl hij over een paddestoel sprong. Met een klap struikelde hij en viel voorover, recht op zijn gezicht.
‘Waarom dan toch?’ jammerde hij. ‘Waarom zit het altijd tegen?’ Hoofdschuddend kwam hij overeind, bukte zich om zijn veter vast te knopen en vervolgens weer weg te sprinten.
Hijgend en met zijn brilletje nog maar half op zijn neus klopte hij uiteindelijk op de deur. De deur hoorde bij een immens gebouw, waar het konijntje vandaag een belangrijke vergadering had. Met een krakend geluid werd de deur op een kiertje gezet. Een fel oog keek door de spleet.
‘Wie bent u?’
Het konijntje slikte een keer, schoof zijn stropdas heen en weer en antwoordde: ‘Meneer Konijn, voor de vergadering?’
‘Ah, weer te laat, Konijn?’ De stem had een spottende ondertoon. ‘Glip maar snel naar binnen dan.’
‘Dank u,’ stamelde Konijn tamelijk zenuwachtig. Hij stapte door de deuropening en liep naar de tafel in het midden van de zaal. Het gesprek was inmiddels stilgevallen en iedereen keek hem aan. Haastig zette hij zijn brilletje weer recht en tuurde onopvallend op zijn zakhorloge. Een kleine twintig minuten maar. Hij zuchtte haast van opluchting.
‘Meneer, mag ik u eraan herinneren dat deze vergadering ruim een kwartier geleden al is begonnen?’ De kikker aan het hoofd van de tafel keek hem streng aan. Konijn knikte bedremmeld. De ander zuchtte. ‘Ga maar gauw zitten, probeer de volgende keer de schade in ieder geval te beperken tot tien minuten, afgesproken?’ Weer knikte Konijn. Hij was allang blij dat de andere dieren zo tolerant waren. Hij kwam namelijk niet zomaar af en toe te laat, maar altijd.
Doodongelukkig nam hij plaats aan de grote tafel. Hij zou het zo graag eens anders zien. Terwijl de kikker standpunten begon op te sommen, zonk Konijn weg in zijn eigen gedachtes.
Vol goede moed zwaaide Konijn zijn been buiten zijn bed. Het was nog vijf uur voor het begin van de vergadering van vandaag. Fluitend trok hij zijn sokken en schoenen aan. Hij maakte zijn stropdas vast en zette zijn bril op zijn neusje. Met een glimlach op zijn gezicht stapte het konijntje de deur uit, op weg naar een plek hier maar tien minuten vandaan.
Na drie minuutjes lopen bedacht het konijntje zich dat hij net zo goed een mooiere route kon nemen, weliswaar iets langer, maar hij had toch tijd genoeg. Hij nam de eerstvolgende afslag en wandelde stevig door.
Nog geen kwartiertje later hield hij stil. Ook al had hij een langere route genomen, nu moest hij er toch zo onderhand zijn. De angst sloeg hem om het hart. Hij zou toch niet weer te laat komen? Verwoed probeerde hij zich te herinneren welke kant hij ook alweer op moest. Maar nee, Konijn wist niet meer waar nou het goede pad lag. Jammerend liet hij zich op de grond vallen, en moedeloos bleef hij daar vier uur lang zitten.
Langzaam stond hij op, de tranen nog in zijn ooghoeken en het zout op zijn wangen. Op goed geluk begon hij te lopen. Konijn haalde zijn pootje langs zijn snoet, waar een druppel snot aan had gehangen. Af en toe bleef zijn veter vasthaken achter een boomwortel, of in de bosjes. Dan viel hij voorover, zuchtte en maakt zonder een woord te zeggen zijn veter weer vast.
Na een half uur uitzichtloos te hebben gewandeld, al sloffend, kwam er in de verte een gebouw in zicht. Onmiddellijk stond Konijn stil, hij kon het eigenlijk niet geloven. Nadat hij van de schrik bekomen was rende hij op het gebouw af. Al zijn strijdlust was teruggekeerd, hij sloeg de twee grote deuren open.
Leeg. Er was niemand. Verbaasd keek hij op zijn zakhorloge. Twee minuten voor het begin van de vergadering, en het tikte nog goed. Uitgeput zetten het konijntje een paar stappen de grote zaal in, waarbij zijn oog op een bordje viel. Konijn kon wel janken, hij zakte in elkaar en begon met zijn kleine pootjes op de vloer te slaan. Tussen zijn snikken door kon je kleine zinnetjes verstaan.
‘Het is niet eerlijk! Niet eerlijk! Waarom zit altijd alles tegen?’
Maar het hielp niet. Het bordje bleef staan, verdween niet in een bodemloze put en loste ook niet op. De kleine, krullerige zwarte letters blonken als nooit tevoren:
‘Te-laat vergadering’
__________________
Wie de kat niet uit de boom kijkt, moet 'm er met de ladder uit halen.
|