MET DE WIND
Vuurarmen raken mijn wanden
En laten schroeiende lijnen na
Telkens opnieuw aaien ze mij
En moet ik wat gevoel vegen
Tot ik aan laatste drankje kom
Dat probeert de deur te redden
Maar alles wat ik aanraak vlamt
En slaat op in grijze wolken lief
Ik verdwijnt uit dit stille gedicht
Even wat uitleg bij dit gedicht:
“De vuurarmen raken mijn wanden”
Dat vuur, waar komt het vandaan? Wel, het is ontstoken door de liefde. Het is dus eigenlijk een cliché: in vuur en vlam staan, maar met een draai. Want de vlammen hebben uit mijn hart gesprongen naar alle kanten van mijn lichaam, van binnen branden ze naar buiten. Ze aaien mijn wanden, de binnenkant van mijn huid. Maar ze geraken er nog niet door, ze laten alleen maar verschroeide lijnen na, zwarte strepen op de wanden van mijn lichaam.
“Telkens opnieuw aaien ze mij”
Ik sterf, dat staat vast. Maar het is een langzame dood: sterven aan de liefde. De vlammen aaien mij, ze slaan mij niet meer. Dat kunnen zij en ik dagen vol houden, want ze raken mij nauwelijks aan. Toch wordt de wonde langzaam maar zeker te groot. Elke keer moet ik sterker worden en minder pijn voelen, elke keer moet ik gevoel weg vegen, om uiteindelijk op te moeten geven.
“Tot ik aan het laatste drankje kom”
En dan wordt duidelijk dat de ‘ik’ in dit gedicht zich in een bruine kroeg bevind, nippend aan zijn laatste glas, overwelmd door vreemde gevoelens van liefde en eenzaamheid. De drank moet hem afhelpen van de vreemde dingen die hij nu voelt, en moet het vuur blussen. Herrinner je de wanden, en dan weet je dat elke kamer, ook onze kamer vol gedachten, een deur heeft om buiten te treden. Voor de deur in mijn hoofd flakkert nog geen vlam, ik kan dus nog ontsnappen. Maar hoe lang zal het nog duren voor ook de deur opgaat in het vuur? De ‘ik’ gelooft dat drank die deur kan redden, wat natuurlijk niet zo is. Want als ik de deur aanraak, merk ik hoe over mijn hand het vuur ontsnapt naar de klink en het houtwerk. Ook de deur biedt nu geen ontsnappingskans meer, het einde moet nabij zijn. Ik zal sterven in de brandende kamer der gedachten. Het komt immers uit mijzelf, en alles wat ik aanraak schiet in brand.
“En slaat op in vlammen lief”
Ik ben nu geen lichaam meer, ik verdamp nu in de vlammen. Zelf het woord liefde kan niet meer overleven, een stuk van het woord is al stoom en rook.
“Ik verdwijnt uit dit gedicht”
Het was het lot, vroeg of laat. De ik is weg, gestorven, verdwenen met de wind (zie titel) en verdwenen uit het gedicht (wat moet aantonen dat dit alles niet echt is, slecht een hersenspinsel). De ik (Dreampoet dus) leeft natuurlijk wel nog. Als je het woord ik weglaat uit dit gedicht, en je leest het opnieuw, merk je hoe er iets ontbreekt. De liefde dartelt nog rond, als laatste overlevende, maar de mens waarvoor de liefde bestaat, is weg.
Een gedicht met een stukje proza, ik vond het wel eens leuk om te doen, hopelijk lezen jullie het ook graag
Groetjes, Dreampoet