|
ik heb er wat aan vastgeplakt, maar ik weet niet of dit ook egt een lang verhaal wordt.. Ik heb wel al een hele verhaal lijn opgezet maar of ik er aan bezig blijf.. het is niet precies wat ik wil dat het is, of hoe het moet lijken,, ik hoop dat jullie het tweede gedeelte iets leuker vinden
“Auw!”. Laurien slaat Rens’ hand weg. Boos kijkt ze hem aan, wat denkt hij wel niet? Ze weet het nou heus wel hoor, dat ze iets stoms deed. Rens kijkt haar vuil aan “je laat me schrikken Laurien, wanneer wordt je nou eens volwassen? Je had verdomme wel dood kunnen zijn”. Laurien trekt een boos gezicht en kijkt Rens aan “je moet ophouden mij als kind te behandelen en te denken dat je zomaar kan beslissen wat ik doe of wat ik niet moet doen, je bent me vader niet”. Rens doet een stap terug. “Waar sláát dat op Lau? Ik wil niet dat je iets overkomt ja, wat doe je nou raar, je kunt het niet hè, toegeven dat je dom bent, dat je iets doms deed”. Laurien voelt tranen opkomen, ze weet dat ze dom deed maar ze geeft het mooi niet toe. “Wat kan jou het nou schelen jongen? Trouwens ik ben toch nog heel? Er is niks gebroken ofzo”. Rens kijkt haar bijna verbaasd aan, hij doet weer een stap naar voren en pakt Lauriens hand. Hij trekt haar mee door de kamer, de kleine gang op, door de slaapkamer, de badkamer in. Laurien houdt haar lippen stijf op elkaar maar Rens’ stevige greep doet haar pijn “Laat me los!” roept ze boos. Rens draait zich om, werpt haar een scherpe blik toe en duwt haar voor de spiegel. “Kijk dan!” roept hij. Laurien schrikt van zijn harde stem. Langzaam kijkt ze naar haar spiegelbeeld. Haar rechter oog is door blauw, paars omringd en de schrammen op haar gezicht verpesten haar, vanochtend nog zo gladde huid. Haar lip is gebarsten en de bult op haar voorhoofd geeft haar gezicht een rare vorm. Als ze haar hand omhoog haalt om haar gezicht aan te raken, ziet ze weer die grote schrammen. “Telkens weer” fluistert Rens, “telkens weer riskeer jij je leven, en moet ik godverdomme het verlies weer voelen, nee die ángst om jou kwijt te raken en die is nog erger. Wat dóet het met me? Wat kán het me schelen?!”. Rens kijkt haar via de spiegel aan. Laurien kijkt terug en ziet de blik in zijn ogen. Het is een verslaving, ze houdt er van. Die adrenaline kick, dat ‘op het randje leven’ is uitdagend, elke dag is een nieuwe en ze verdomt het om ooit in een sleur te komen. Rens weet dat, ze heeft het tegen hem gezegd. “Alles” zegt Rens hardop, “het kan me alles schelen”. Laurien kijkt van Rens naar zichzelf, ze ziet een traan op haar wang vallen en langzaam naar beneden glijden, hij brandt in een van de schaafwonden maar ze beweegt niet. Pijn kent ze al. “Ik wil niet volwassen worden Rens, ik wil niet gewoon leven, met een huis, man en kinderen. Ik wil leven, genieten van elke dag en alles een beetje riskeren dát is wat het leven het waard maakt. Niet weten of je nog wel een dag leeft, en jij weet allang dat ik het zo bekijk”. Rens schudt zachtjes zijn hoofd maar Laurien wil zichzelf niet meer verdedigen. Ze kijkt nog even naar haar gezicht in de spiegel en laat het beeld dan los. Die keer dat ze haar arm brak omdat ze op vakantie in Luxemburg zo nodig door die verboden bossen wilde lopen was veel pijnlijker. Ze glimlacht als ze het beeld van haar gezicht van toen weer voor zich ziet. Wat zag ze eruit! In haar haren zaten takken en bladeren, haar gezicht was open geschaafd geweest en er zaten splinters onder haar huid. Toen de pijn een beetje weg was hebben zij en Rens hard moeten lachen om hoe ze eruit zag. Heeft hij de takjes zelfs nog uit haar haren verwijdert.
Ze loopt de slaapkamer weer in en kijkt in haar kast, wat zal ze aandoen? Ohja, die spijkerbroek en dat rode truitje met een laag uitgesneden hals, omdat Rens die zo mooi vindt. Even twijfelt ze hoe ze haar korte hemdje uit moet trekken, gezien haar geschaafde handen. Ze draait zich om en kijkt recht in Rens’ ogen. “Ik help je wel” zegt hij en loopt naar haar toe. Hij trekt haar hemdje uit en kijkt naar haar. “Die zitten er nog wel aan” lacht hij en hij loopt naar de kast om kleren te pakken. “Wat wil je aan?” Laurien kijkt hem verbaasd aan, zij blijft altijd uren kwaad maar hij vergeeft haar zo, zomaar. “Ik wil dat je je rode truitje aan doet, die vind ik mooi” zegt hij terwijl hij het truitje zoekt in haar kast. Hij pakt een spijkerbroek en gooit hem op bed. “Ik doe het zelf wel hoor” zegt Laurien boos en grist de spijkerbroek van bed, demonstratief doet ze de broek aan en pakt ze het truitje voor de neus van Rens uit de kast terwijl ze de schrijnende wonden aan haar handen probeert te negeren, “Ik zei toch, je bent mijn vader niet”. Rens kijkt haar verbijsterd aan “ik hoor boos te zijn Lau, niet jij”. Laurien kijkt hem kwaad aan “het is nog steeds mijn leven en als je dat niet leuk vindt..” “maar dat is het juist, ik vind je wel leuk dat weet je toch!” hij kijkt haar met zijn donkere ogen aan. Laurien smelt en haar woede bedaard. Ze glimlacht voorzichtig. “Nou oke” zegt ze op een zogenaamd nonchalante toon, “trek me dan mijn truitje maar aan”.
“We zijn bijna in Luxemburg, eindelijk” zucht Laurien. Ze kon de hele weg al niet de slaap vatten en zit nu al bijna 5,5 uur in de auto. Haar onderrug doet pijn omdat de stoelen in de Mitsubitsi na 4 uur al niet meer zo comfortabel zitten. Ze heeft de stoel helemaal naar achtergeschoven en de leuning ook een beetje naar achteren gehangen, haar voeten op het dashboard gelegd en het raam open. Ze sluit haar ogen terwijl de wind langs haar huid glijdt en haar afkoelt. Het is warm in de auto. Rens zit naast haar een liedje mee te neuriën en kijkt naar de weg. Hij verveeld zich als bestuurder, maar het geeft hem ook wel een bepaalde macht. Daar geniet hij wel van. Hij kijkt naar de voeten van Laurien en volgt daarna met zijn ogen haar lichaam tot haar gezicht. Hij glimlacht. Ze ligt daar met een gele zakdoek als haarband in haar haren gestopt en met zijn zonnebril, die voor haar veel te groot is, op. Hij kijkt weer terug naar de weg. De autobestuurders in de andere auto’s vliegen hem voorbij. Raar eigenlijk, zoveel mensen die hij ziet, maar hij zal ze nooit kennen. Zal ze nooit ontmoeten. Hij zwaait daarom maar naar een paar mensen in een auto. Die steken gelijk hun middelvinger op naar Rens en trappen het gaspedaal iets harder in. Rens kijkt verbouwereerd hoe zij wegrijden “wat asociaal zeg” mompelt hij in zichzelf. Laurien naast hem lacht hard “Ja wat verwacht je Rens, een totale vreemde die opeens gaat zwaaien, ik zou hetzelfde doen hoor”. Rens kijkt naar Laurien en trekt een onwetende blik. “Ik vind het raar, je kan toch terug zwaaien, het was gewoon een aardig gebaar hoor. Ik bedoel ik zal ze nooit ontmoeten, er lopen zoveel mensen rond die ik nooit, maar dan ook nooit zal kennen.” Laurien lacht “sukkel, natuurlijk niet. Moet je ze kennen dan? Nee. We lijken toch allemaal op elkaar hoor”. Rens schudt zijn hoofd, dat doet hij altijd als Laurien weer zo naïef bezig is. “Ik ken anders niemand die zo raar is als jij hoor” zegt hij op sarcastische toon en draait de volume knop van de muziek harder. Hij haat het als ze hem zo denigrerend behandelt. Laurien kijkt naar Rens’ gezicht. Fijn, de rit duurt al zo lang dat het hem weer chagrijnig heeft gemaakt. Wordt nog leuk als ze de tent moeten opzetten..
|