|
Quod erat demonstrandum’’ Meneer Mier, quod erat demonstrandum ? Rustig keek ik op van mijn schetsboek om te zien waar al dat gegiechel om me heen vandaan kwam.QUOD ERAT DEMONSTRANDUM!! In een waas zag ik een paar staalblauwe ogen op me gericht, nog half verdwaasd antwoordde ik snel, maar met twijfel in mijn stem:,uhm, wat goed opgemerkt moet worden?’’Oude de Gier zuchtte even, een nanoseconde wierp ik een blik in mijn boek en herstelde. Dit maal hard en duidelijk om de aandacht van het gezucht af te leiden zei ik, wat bewezen moest worden’’. De gier knikte goedkeurend, maar dat merkte ik maar half op, ik heb echt geen stoffige oude leraar nodig om te weten dat mijn intelligentie quotiënt stukken hoger ligt dan bij de rest uit gymnasium 6. De eerstvolgende keer dat ik op keek was bij het geluid van de zoemer, weer een lesuur voorbij waarin me niks is verteld dat ik nog niet wist.
Schoorvoetend liep ik naar de aula, de pauze, mijn favoriete half uur van de dag. Van de verte zag ik ze al zitten, de enige drie mensen die ik langer dan 10 minuten om me heen kon hebben zonder gillend gek te worden. Kijkend naar mijn voeten liep ik, een stuk sneller dan voorheen, de aula in en plofte neer op de eeuwige vierde lege stoel aan de tafel. Ik kan mezelf er niet van weerhouden om soms te denken aan hoe ongelukkig die stoel geweest moest zijn als ik dit groepje niet was komen verblijden met mijn intellect. Ook al zijn dit, op mij na natuurlijk. De drie slimste mensen van school en ben ik van tijd tot tijd blij dat ik me bij deze hoogbegaafden mag scharen, vaak zit ik me te verbazen over hun stompzinnige interesses.
Daar zaten ze, mijn vrienden Snok, Vranx en Maarten alledrie gebogen over een staalkleurige pen die Snok als een uiterst kostbaar voorwerp in zijn handen hield. Snok groette mij niet maar begon meteen te vertellen over dit opzienbarende kleinood. “Dit wat ik nu in mijn handen heb, is een pen” zei hij. “Ik heb hem voor een flinke prijs via het magische internet besteld, en men gebruikt deze pen alleen bij de NASA om te schrijven in de ruimte! Als ik dus ooit in de ruimte kom, heb ik de zekerheid dat ik zal kunnen schrijven”. Vranx en Maarten bulderden van het lachen en ik grinnikte.
De mensen om ons heen waren druk aan het praten en lachen en besteedden verder geen aandacht aan ons. Ik keek uit mijn ooghoeken naar het tafeltje bij het raam waar zij zat. Ze was druk in gesprek met haar vriendinnen, wat gepaard ging met veel gegiechel.
Ineens overviel mij de drang iets te doen, iets opvallends waardoor iedereen mij even op zou merken en in zijn geheugen zou prenten. Ik wil graag dat mensen denken dat ik gek ben. Misschien ben ik dat ook wel echt, verschil moet er zijn. Zonder echt na te denken ging ik op mijn stoel staan, maar durfde niet om me heen te kijken.
Zou ze kijken? Het blonde engelachtige meisje dat me na al die maanden nog steeds niet op wou merken? Sommige mensen zijn onbegrijpelijk. Ziet ze dan niet dat ik anders ben en dat ik haar veel meer kan bieden dan die gespierde twintiger die overduidelijk over weinig hersens beschikt? Wat zag ze er weer goddelijk uit. Alleen bij de gedachte dat ze nu ook naar mij keek werd ik vlinderig in mijn buik en verspreidde zich een vreemd gevoel door mijn lichaam. Ik hoorde al snel gegnuif en gelach om me heen. Ik bleef staan met mijn hoofd naar de grond gericht en mijn haar voor mijn ogen, volhardend in positie. Na een tijdje ging ik weer zitten, mijn vrienden keken me allen geamuseerd doch verbaasd aan. Ik ben veruit de grappigste en origineelste van dit groepje, dat is duidelijk.
Zonder nog verder aandacht aan de lachende leerlingen te besteden opende ik mijn brooddoos en begon te knagen aan de boterhammen met kipfilet die mijn moeder voor me had gemaakt. “Weer kipfilet?’ vroeg Snok. Ongeïnteresseerd keek ik op, niet met de intentie te antwoorden op een vraag als deze. Ik was zeker niet van plan om voor de zoveelste keer uit te leggen dat kipfilet met zijn maagdelijk lichte kleur en malsheid het enige vlees is dat ik eet. Die kleur, zo stel ik me de huid van sneeuwwitje voor. Die malsheid, die vergelijkbaar is met de zachte sensatie die je moet voelen als je voor de eerste keer stiekem je hand laat glijden over het been van een meisje. Snerend zou ik tegen Snok willen zeggen:” Kipfilet? Waarom Kipfilet, mijn beste jongen? Kipfilet voedt mijn lust, mijn onverzadigbare lust naar jonge meisjesbenen!” Natuurlijk zeg ik dit niet, maar knik ik licht met mijn hoofd om Snok tevreden te stellen. En ja hoor, zonder verder enige aandacht aan mij te besteden gaat hij verder met het verhaal over zijn idiote NASA pen.
Bij het wederkeren van de rust in de aula kijk ik onder mijn haar uit voorzichtig haar kant op, nooit eerder heb ik de kans gehad om haar zo langdurig te bestuderen. Volgens mij hebben ze sportdag, de brugklassers, hun pauze valt nooit tegelijk met die van ons. Als ik op mijn horloge kijk zie ik dat de pauze voorbij is. Snel prop ik mijn boterham naar binnen en vestig mijn aandacht weer op haar. Ze draait zich om, pakt haar knalroze rugzak en zet hem op haar schoot, onze blikken kruisen. Als geobsedeerd blijf ik haar aanstaren, maar dat lijkt haar niet te deren, niet eens op te vallen. Dan gaat de zoemer, de meisjes staan op en lopen luid pratend richting sportveld. Mijn blik verschuift om te blijven hangen bij haar benen, haar blanke, soepele jonge meisjesbenen.
Ik stond samen met Snok, Vranx en Maarten op en langzaam begaven we ons richting het lokaal Engels. Mevrouw Aalst keek furieus toen ik het lokaal binnenliep. Ik gaf haar een onverschillige blik en plofte neer op mijn vaste plekje bij het raam. Ze bleef me aankijken, wat me erg nerveus maakte. Ik keek voorzichtig terug. Toen zei ze dreigend; “Luister meneer Mier, ik weet dat je goed bent in Engels. Waarom haal je dan in godsnaam een 2.8 voor het tentamen?” Wat moet ik daarop zeggen? Dat die hele school me niet interesseert? Dat ik wel wat nuttigere dingen met mijn tijd kan doen, maar dat niemand dat toch snapt, omdat deze hele maatschappij gebaseerd is op het halen van een diploma om vervolgens je hele leven te gaan werken bij een baas en jezelf te laten afbeulen? In plaats daarvan mompelde ik ; “uh sorry ik had weinig tijd om te leren”. Gek genoeg nam ze genoegen met dit antwoord. Ze begon met de les en ik verzonk zoals gewoonlijk in gedachten. De afgelopen dagen gaan voorbij in een waas. Ik begin me steeds vaker af te vragen wat ik nog op school doe. Dingen die me enthousiast zouden moeten maken gaan langs me heen. Ik heb vaak het gevoel alsof ik gevangen ben in een kooi met spijlen die louter bestaan uit zachte pianomuziek.
Thuis is het lekker rustig. Hier kan ik me storten op alle belangrijke dingen waar ik later in ga uitblinken, maar die ik nu nog moet verzinnen. Daar spendeer ik de meeste tijd aan, verdoofd op mijn bed liggen om iets te bedenken waardoor ik op zal vallen bij mensen, niet omdat ze me raar vinden, maar omdat ze inzien met wat voor genie ze werkelijk te maken hebben. Ik ben er van overtuigd dat die dag komt, de dag dat ik beroemd word. Toen ik een jaar of 10 was, dat is ook alweer 9 jaar geleden, mocht ik voor de eerste keer optreden op een voorspeelavond van de lokale muziekschool. Allemaal jonge jongetjes opgedirkt alsof ze hun eerste communie gingen doen en dan ik met mijn tuinbroekje aan en een veel te grote bril op. Ik viel bijna, toen ik op een veel te hoge pianokruk probeerde te klimmen, maar toen ik eenmaal zat en mijn vingertoppen op de toetsen had gezet ging alles vanzelf. Ik keek niet op of om naar het publiek, maar ik wist dat ze ademloos zaten te luisteren. Nadat mijn pianostuk afgelopen was viel ik wel van de kruk af, maar dat liet me koud, op dat moment wist ik dat ik het helemaal ging maken. Dat die mensen niet geruisloos waren wegens het muziekstuk, maar wegens mij. Die geruisloosheid heeft zich niet vaak meer voorgedaan de jaren daarna. Aan voorspeelavonden heb ik niet meer meegedaan. Waarom zou ik aan een hoopje nietsnutten met een hele hoop illusies mijn kunsten gaan vertonen? De bevestiging die ik die dag, 9 jaar geleden, kreeg was het laatste dat ik nodig had om in te zien dat ik een geweldenaar ben.
Sindsdien speel ik met de vraag of ik die begaafdheid het beste kan gebruiken om een geniaal muziekstuk te componeren of dat ik maar meteen het geneesmiddel voor kanker ga ontdekken. Als ik dit eenmaal besloten heb, dan zal het niet lang meer duren voordat ik de jongen ben die iedereen graag zou willen zijn. Dan zal het ideaalbeeld van gespierde twintigers snel in de vergetelheid raken. Dan zal iedereen ineens weer van Mozart houden, van spinazie en zal bij iedereen de zomer hun favoriete jaargetijde zijn. De zomer, waarin iedereen het zo druk heeft dat ze zich alleen maar met hun eigen zaken bemoeien, het seizoen waar kleding eigenlijk onnodig is en daarom ook zo min mogelijk gedragen word. Bij de gedachte aan de zomer doezel ik vaak weg en begin ik midden op de dag te dromen, over jonge meisjes, met kleine handjes en ogen zo blauw als die van een baby, met lichtblond haar als een engel, in het bezit van een naïviteit die hun praktisch heilig maakt en met een lust naar alles wat nieuw is, wat hou ik van jonge meisjes.
Ik stond op en nam plaats achter mijn pianokruk. Vanaf het moment dat ik mijn vingers op de toetsen neervlij ben ik een ander persoon. Ik heb geen bladmuziek nodig, ik weet altijd precies welke noot ik moet spelen om menig hart te bekoren. Mensen zonder creativiteit spelen muziek die door anderen geschreven is. Mijn muziek voerde me ver weg, ik ontsteeg mezelf en keek neer op deze door mensen verpeste wereld. Ik heb altijd al het gevoel gehad nergens bij te horen. Ik houd van mijn familie maar beschouw ze niet als mijn bloedverwanten. Ik vind mijn vrienden aardig maar zou ook best zonder hen kunnen. Ik geloof niet dat mijn mening puberaal is, ik meen altijd wat ik zeg in tegenstelling tot de vele mensen die mijn pad tot nu toe gekruist hebben. Hoeveel meisjes hebben mijn hart al gebroken? Toch zorgen meisjes ook voor mijn nimmer eindigende inspiratie. In mezelf mijmerend herhaalde ik een paar akkoorden steeds na elkaar. Eerst zachtjes, toen harder en steeds harder tot ik bijna de pijn voelde die deze klanken in mij teweeg brachten. Tranen sprongen bijna in mijn ogen. Alles wat ik voelde galmde door mijn kamer, het dreunde in mijn hoofd. Muziek is mijn leven, de enige manier waarop ik mij kan uiten is muziek. Dit is de enige kunstvorm waar ik verliefd op ben. Het enige dat mij diep raakt. Plots riep mijn moeder dat het eten klaarstond. De betovering was verbroken en ik stond op van mijn pianokruk.
Ik liep de trap af en ging met mijn hand langs de muur. Omdat iedereen altijd de leuning vasthoud ga ik met mijn hand langs de muur terwijl ik op de trap loop en streel haar alsof het een bang jong hondje is dat ik gerust moet stellen. Misschien ben ik gek. Mijn moeder riep me wederom maar ik riep niets terug. Ik liep de keuken in en schoof aan tafel bij mijn familieleden. Mijn broertje Kris keek me vol bewondering aan en ik keek terug. Hij kijkt me altijd vol bewondering aan, ik heb hem min of meer opgevoed. Ik heb hem mijn liefde voor muziek bijgebracht, hem leren nadenken over het leven en het besef dat alles vergankelijk is. Hij is nog maar veertien en toch wijzer dan de meeste mensen die ik ken.
Ik houd ervan om met mijn familie aan tafel te zitten. Mijn vader, die op zijn bord geconcentreerd de leukste anekdotes vertelt tussen de happen door, en mijn moeder, die iedereen voorziet van een goed gevuld bord, mijn zus die duidelijk van het leven geniet en kleine Kris. Ik eet altijd iets anders dan de rest omdat ik weinig lust en ik wil me onderscheiden van anderen. Ik praat nooit veel aan tafel, ik praat altijd zachtjes tegen mezelf. Als ik mijn vork neem zegt een stemmetje in mezelf; “Hij nam zijn vork, waar met zorg een stukje kip aan geprikt was, en bracht deze voorzichtig naar zijn mond’’. Ik ben me erg bewust van alles wat ik doe, en toch doe ik veel fout. Ik kan niemand anders zijn dan mezelf en toch ben ik nooit wie ik wil zijn.
Soms haat ik mezelf. Mijn moeder keek me onderzoekend aan en wees op mijn arm. “Hoe kom je aan dat litteken op je arm, Rob?” zei ze. Wat zou ik haar graag vertellen over Lisa. Lisa met de azuurblauwe ogen en de huid van sneeuw die tot voor kort mijn grote liefde was. Ik vroeg haar mee naar het strand om haar daar mijn liefde te verklaren. Ze had het koud en ik sloeg mijn arm om haar heen. Dat willen meisjes als ze zeggen dat ze rillen van de kou. Ik bracht mijn gezicht dichter naar het hare en wilde mijn lippen op die van haar drukken. Ze draaide haar hoofd weg en zei helder; “sorry Rob, maar ik zie jou gewoon als een vriend, verder niks”. Ik stamelde iets, ik weet niet meer wat en ze haalde een mes tevoorschijn. Ze maakte een snee in haar arm en in die van mij. “Zo” zei ze. “Nu zijn we bloedbroeders”.
Eerst komt de pijn, dan de poëzie. Lisa is labiel, en toch intrigeert ze mij mateloos. Ze wou mij niet. Toch maakte ze een snee in mijn arm. Ik intrigeer meisjes ook, maar ze zijn slechts geïnteresseerd in mijn brein. Ik heb geen goddelijk lichaam en ik weet ook niet wat ik met al die vlezige materie aanmoet. Ik had liever gewoon een zwevende geest gehad in plaats van dit lichaam wat ik altijd met mij mee moet slepen. Mijn moeder onderbrak mijn gepeins met haar starende blik en ik antwoordde dat ik niet wist hoe ik aan dat litteken gekomen was. Ze geloofde het. Kun je het geloven? Maar goed sinds die actie op het strand is Lisa niet meer mijn grote liefde. Want drie weken geleden zag ik het blonde meisje op school. Ik weet haar naam niet maar ik weet bijna zeker dat deze even mooi is als de blik in haar ogen wanneer ze lacht.
Ik heb het talent om me vrij snel over onbeantwoorde liefdes heen te zetten. Lopend op straat kom ik zoveel nieuwe, voor mij onbekende, meisjes tegen die mijn nieuwsgierigheid zodanig prikkelen dat ik soms in een permanente staat van verliefdheid verkeer. Gekscherend heb ik verschillende malen gezegd dat ik verliefd ben op alle vrouwen, wat erg is, is dat ik dat niet eens heb gelogen. Heb je dat wel eens gehoord? In alles wat iemand zegt, ook al is het maar een grapje of een sterk verhaal, overal zit een kern van waarheid in. Zo dus ook in mijn uitspraak. Ik kan me mateloos interesseren voor vrouwen en dan vooral voor meisjes, hun manier van bewegen, de manier waarop hun geest werkt.
Ik krijg al kriebels als een willekeurig meisje mij per ongeluk aanstoot of als mijn blik die van een ander kruist. Ik ben niet kieskeurig, ik wil het vrouwen niet ontzeggen om de kans te krijgen mij te leren kennen en beminnen. Ook al staan ze niet om me te springen, zelf weet ik dat ik een soort Don Juan de Marco ben. Als ik ze in mijn greep heb, ze eenmaal hebben geproefd van de passie die ik in de liefde nog sterker bezit als in mijn pianospel, dan zijn ze verkocht.
Als ik eerlijk ben gaat het me op dit moment nog niet eens om ware liefde, ik ben net als elke man. Ik houd van seks en snelle auto’s. Dat verwacht men niet van me, misschien is het daarom juist wel zo, je moet altijd verrassend blijven als je zo’n man bent als ik, ik, ik, ik! Als ik zeg dat ik op alle meisjes verliefd ben, maar in de volgende zin begin over seks, dan zul je begrijpen dat er toch wel in zekere mate aantrekkingskracht aanwezig moet zijn. Zelfs daar ben ik niet moeilijk in. Als ik op straat loop lijkt het misschien alsof ik naar de grond kijk. Door mijn haren heen scan ik echter de straat af. Dan voel ik me aangetrokken tot veruit iedereen die mij speciaal lijkt. Van de verte kan ik al een scheve neus, sproeten of spleetje tussen de voortanden spotten, een afwijking is bijzonder, bijzonder aantrekkelijk. Aangezien er weinig mensen zijn met een perfect symmetrisch gezicht heb ik geluk. Ik moet niet ver zoeken om me eens goed te kunnen verlekkeren bij een bijzonder prachtig wezen van de andere sekse.
Al is er soms een uitzondering, of ik weet niet eens of ik het een uitzondering kan noemen. Van tijd tot tijd is er wel eens een meisje waar ik totaal van in de ban raak, waar ik constant aan denk en waar ik, als ik het zelf mag zeggen, vrij perverse fantasieën over heb. Ik vertel mezelf altijd maar dat het normaal is op deze leeftijd, maar soms twijfel ik aan mijn geestestoestand. Nu is dat meisje dus, de blonde engel, zoals ik haar liefkozend noem. Aangezien ze in de brugklas zit en ik haar maar kort geleden heb “ontdekt”, weet ik helemaal niks van haar, alleen van haar wondermooie verschijning ken ik elke centimeter.
“Ga je nou weer gelijk naar boven, Rob?” vroeg mijn moeder na het eten. Na 19 jaar zou ze toch wel moeten weten dat ik niet graag beneden voor de tv zit, ook niet bij hun. Ouders zien nooit de slechte dingen van hun kinderen, of ze zien ze wel, maar ze willen ze niet onderkennen. Zo weet ik zeker dat mijn moeder het asociale gedrag dat ik vertoon afschrijft aan de pubertijd, dat terwijl ik vanaf mijn tiende jaar, al niet meer normaal in de omgang was. Je zou mogen verwachten dat de pubertijd opgehouden zou zijn als je de glorieuze leeftijd van 19 jaar hebt bereikt, ach misschien heeft hij zijn sporen nagelaten. Ik doe net of ik haar niet hoor en loop rustig de trap op, ze roept me niet na, dat is wel iets dat ze heeft geleerd in de afgelopen jaren.
Op mijn bureau zie ik mijn biologieboek liggen, opengeklapt bij het hoofdstuk waar ik morgen een tentamen over heb, dat moet vast toeval zijn, want ik heb dat hele hoofdstuk nog nooit gezien. Ik ben ook zeker niet van plan om te gaan leren, mijn engel heeft nog 5 jaar te gaan, dus als ik dit jaar zou zakken, zou het geen ramp zijn. Deze gedachte houd ik me voor als ik mijn schetsboek pak en een donkere maan teken die met open krater de aarde toeschreeuwt. Ik hou van ronde voorwerpen, kon toen ik klein was uren achtereen met een tennisbal in mijn handen zitten of hem gelijkmatig tegen de muur laten stuiteren. Ze hebben me wel eens willen laten testen voor autisme, maar gelukkig waren mijn ouders te trots en te koppig om dat toe te laten. Tot zover ben ik dus nog hokje en stickervrij, ik behoor nergens toe.
Een van mijn grootste hobby’s naast muziek is het versieren van meisjes. Ik hou ervan om hen te bestoken met sms-jes en geheimzinnige mailtjes. Soms “werk” ik aan meerdere meisjes tegelijk zodat de spanning voor mij groter is. Ik weet dat ze al die aandacht fantastisch vinden, en ik weet ook altijd precies wat ik moet zeggen. Al zeg ik het zelf, ik kom over als een leuke, verlegen en charmante jongeman. Of ik dit in de praktijk ben weet ik niet, ik vrees dat ik al menig meisjeshart teleurgesteld heb. Het is bij mij namelijk zo dat als ik een meisje eenmaal voor mij gewonnen heb en ze praktisch aan mijn voeten ligt, ik steeds ongeïnteresseerder word. Het hele meisje kan mij niet meer bekoren en blijkt veel minder leuk te zijn dan ik dacht, veel minder hemels. Alleen al bij de gedachte dat zo’n meisje ook naar het toilet moet word ik onpasselijk. Engelen drinken honing uit gouden kelken en slapen op een bedje van zacht mos. Ik vind het verschrikkelijk als ik mijn huidige vriendin hoor zeggen dat ze honger heeft, of dat ze onder toeziend oog van heel de school struikelde. Zoiets mag mijn vriendin niet doen. Ik heb ook een gruwelijke hekel aan meisjes die uitgaan en beneveld worden door de drank. Suikerzoet, braaf en mooi moet ze zijn. Misschien idealiseer ik wel te veel maar dat doe ik het liefste.
Ik wil de realiteit niet onder ogen zien, maar anderen zouden dit misschien bestempelen als “bang om een relatie aan te gaan”. Integendeel! Ik ben niet bang om een relatie aan te gaan maar al die meisjes blijken toch niet goddelijk genoeg te zijn voor mij. Als ik een meisje eenmaal heb doe ik onbewust zo afstandelijk mogelijk. Ik bel haar niet, als we afspreken kom ik minstens 2 uur te laat en ik geef korte onsamenhangende antwoorden. Meestal worden zulke meisjes wanhopig en in tranen vragen ze me waarom ik zo doe. Uiteraard kan ik hier niet op antwoorden. Soms voel ik me wel een klein beetje schuldig maar je moet altijd voor je eigen welzijn en geluk kiezen, vind ik. Zodra ik merk dat ik verliefder wordt dan haar, haak ik af. Te vaak heb ik mij pijn laten doen. Ik heb gezworen dat ik de prikkende pijn die achter mijn ogen ontstaat en zich uit in dikke zoute tranen nooit meer mee wil maken. Niemand kan de pijn voelen die ik voel. Mijn piano biedt altijd troost, verder is alles in de wereld vergankelijk en nep. Ik haat de wereld waar ik in leef, ik haat de mensen om me heen, ik haat gelukkige naïeve mensen, en tegelijkertijd aanbid ik dat soort mensen omdat ik zo nooit kan worden. Ik weet soms niet wat ik met mezelf aanmoet.
Vroeger had ik nog wel eens de illusie dat ik mensen uit kon leggen, hoe ik dacht, wat ik dacht en hoe ik in elkaar zat, maar die hoop heb ik laten varen. Als mensen me nu dingen vragen of me iets vertellen vind ik het niet de moeite waard om een antwoord te geven van meer dan drie woorden. Ik ga mijn best daar niet voor doen, als ik langer dan een maand of drie regelmatig contact heb met iemand en die persoon al die tijd genoegen heeft genomen met mijn drie woorden dan ben ik best bereid om af en toe eens met een volzin te reageren. Tegen die tijd zijn de meeste al afgehaakt, en degene die over zijn gebleven verdwijnen ook, omdat ik weinig tot geen initiatief toon om zelf een gesprek te voeren. Je zou het contactgestoord kunnen noemen, maar zelf noem ik het liever gewoon lui. Je zou bijna kunnen zeggen dat ik thuishoor bij de weinige mensen die geen anderen nodig hebben, helaas is dat iets waar ik alleen maar van kan dromen. Geen mensen nodig hebben zou heerlijk zijn, doen wat je zelf wilt, je nergens iets van aantrekken, want je hebt ze niet nodig. Ik heb niemand nodig om tegen te praten, praten doe ik wel tegen mezelf als ik toch iets nuttigs terug wil horen. Alleen het zien, daar zit de kneep. Als ik niemand om me heen had en niemand zou zien, zou ik ook niks hebben om over te fantaseren. Dan had ik geen afwijzingen om me mee bezig te houden, geen beledigingen die ik moest analyseren, kortom hoe verdrietig het me soms stemt, ik zou niet zonder ze kunnen, mensen.
Mensen, mensen, mensen…. Meisjes, meisjes, meisjes… Ineens zit ik recht op in bed, met de verkreukelde maantekening onder mijn arm. Ik ben vast weer in slaap gesukkeld. De laatste tijd val ik wel vaker in slaap terwijl ik mijn contemplaties aan het overdenken ben, ik schrik dan midden in de nacht weer wakker om vervolgens wakker te blijven tot de volgende ochtend. Het schijnt dat het normaal is om regelmatig wakker te schrikken als je iets dwars zit, maar als dat het geval was, dan zou ik nooit slapen. Ik houd er van om midden in de nacht wakker te zijn, geen geluid, geen afleiding, gewoon een paar uur helemaal alleen met jezelf en je gedachtes, prachtig toch. Na een paar uur is het alleen minder prachtig. Je kunt jezelf dan wel voor je kop schieten, omdat je de slaap niet kan vatten. In het donker zie je overal iets, bij elke rondslingerende trui ben je geneigd om je iets anders voor te stellen en soms als je lang voor je uit staart in het donker, puur in het donker, lijkt het wel eens of je gezichten kan zien in het donker, die je tarten en op je af komen. Gezichten die net zo ongrijpbaar zijn als de nacht zelf, en die je niet kan ontlopen, behalve als je het licht aan doet, maar daar ben ik te trots voor. Dan lig je daar in het holst van de nacht. Dat is het enige moment wanneer ik hoop dat het licht word en dat ik snel weer mijn bed uit moet om naar school te gaan. Als ik om kwart voor 6 uiteindelijk toch nog even in slaap val en om zeven uur mijn moeder hoor roepen, dan kan ik me wel weer voor mijn kop schieten, dit keer wegens de onzinnigheid van school.
Ik zoek mijn bril die op het nachtkastje ligt en stap uit bed. Ik vind het moeilijk om ’s ochtends uit mijn bed te stappen. Dan gloei ik nog van de warmte. Puur en ongeschonden voor ik weer een dag met al zijn beslommeringen moet trotseren. Ik schuifel naar de badkamer waar Kris bezig is zijn haar zo te kammen dat het lijkt alsof het niet gekamd is. Ik kam mijn haar zelden, ik haal een nat washandje over mijn gezicht en besluit mezelf vandaag eens te scheren. Het is mij nog steeds een raadsel of vrouwen nu van ongeschoren wangen houden of juist niet. Ik luister graag de meisjes af die voor of achter me in de bus zitten en vaak vang ik dingen op als ”En hij had van die sexy stoppels op zijn wangen, echt helemaal geweldig!” maar als ik met mijn ongeschoren gezicht een meisje zoen zegt ze negen van de tien keer; “Iehh jij prikt!”. Probeer vrouwen niet te begrijpen. Terwijl ik dit alles denk sta ik op één been in de badkamer naar mezelf te turen. Ik scheer me toch maar niet vandaag. Kris is inmiddels bezig zijn haar voor zijn ogen te kammen, zoals ik het ook altijd doe. Voor ik de kans krijg om mijn gelaat te deppen met een koud washandje stormt mijn zus de badkamer in en jaagt Kris en mij er uit. Vrouwen. Ik graai blindelings wat kleren uit mijn kast en doe deze aan. Ik gooi wat boeken in mijn tas en loop de trap af, met mijn hand langs de muur.
Mijn boterhammen met kipfilet liggen al klaar en ik zijg neer op een stoel. Kris rent de trap af, geeft mama een kus, grist zijn pakketje boterhammen van tafel en vertrekt. Kris gaat namelijk op de fiets naar school. Ikzelf neem liever de bus, dan kan ik onder het genot van een dak boven mijn hoofd mijn leven overpeinzen. Ik schrok snel mijn boterhammen naar binnen waar op mijn moeder zegt ; “Rob, eet toch niet zo snel! Waarom sta je niet wat eerder op!” Waarop ik mompel ; “Opstaan is een van de dingen des levens die ik best zou missen als de dood zich tot mij neemt”. “Wat?” zegt ze. “Oh” antwoord ik, “Niks mama, tot vanmiddag”. Ik doe mijn bruine ribjas aan, en met mijn leren boekentas loop ik naar de bushalte.
Ik kijk rond, mezelf afvragend waarom het zo’n troep op straat is, omgegooide roestige vuilnisbakken, onleesbare leuzen met oranje spuitbus geklad op een muurtje bij een nabijgelegen speeltuin. Terwijl ik de overgebleven slapers uit mijn ogen probeer te wrijven zie ik van de verte de bus aan komen rijden, als ik een beetje de pas erin zet haal ik hem nog net. Ik ren nooit om het openbaar vervoer te halen, voor geen bus, trein of tram zul je me zien sprinten. Te laat komen deert me niet, de mensen die daar een probleem mee hebben zeggen alleen maar dat ze me missen als ik er niet ben en dat wil zeggen dat ze toch wel blij zijn om me te zien als ik uiteindelijk op kom dagen. Bijna tegelijk met mij komt er een groepje scholieren aan, rennend natuurlijk, als die allemaal nog in moeten stappen, hoef ik me niet te haasten en een paar meter voor de bushalte wacht ik om mijn bril recht te zetten en nog even een hand door mijn haar te halen.
Bij het instappen kijk ik de chauffeur niet aan, onhandig duw ik mijn abonnement in zijn gezicht en snel strompel ik de bus door zoekend naar een plaatsje voor mij alleen. Uit mijn ooghoek zie ik een plaatsje helemaal achter in de bus. Ik blijf toch staan, als ik mezelf over alle rugzakken heen zou worstelen moet ik op een gegeven moment wel op kijken en de spottende gezichten van mijn medescholieren zien. Staan is dan een betere optie. Een groepje jongens achterin lijkt helemaal in rep en roer, af en toe hoor ik het woord voetbal vallen. Vlug pak ik de “Spits” die op het bagagerekje naast me ligt en op de voorpagina staat in grote letters: “Oranje op het randje”. Na het stuk gelezen te hebben slaat mijn humeur om. Tien minuten geleden liep ik nog relaxt de deur uit, nu voel ik me verongelijkt en schaam ik me voor het gedrag van mijn mede Nederlanders.
Laatst gewijzigd op 02-07-2004 om 09:00.
|