Tot voor kort was het hoger onderwijs in Nederland in vergelijking met buurlanden zeer toegankelijk en van een hoog niveau. Volgens historicus en filosoof dr. Ronald van Raak van de Universiteit van Amsterdam is inmiddels echter een ontwikkeling merkbaar naar duur en elitair wetenschappelijk onderwijs. Een ontwikkeling die nog versterkt wordt door de overschakeling op bachelors en masters.
In 1987 besteedde Nederland ongeveer 7 procent van het nationaal inkomen aan onderwijs. In 1997 was dat nog maar net 5 procent. En niet alleen financieel, ook intellectueel verarmt het onderwijs. De Amsterdamse socioloog Jaap Dronkers verruilt ons land om deze reden voor Italië. 'We staan aan de rand van het wetenschappelijke spectrum,' meldde hij in NRC Handelsblad.
Universiteiten gaan bedrijfsmatiger werken en op zoek naar nieuwe financiële bronnen. Dit geld moet komen van bedrijven en instellingen, maar ook van studenten. In 1997 kwam al meer dan 20 procent van de inkomsten van universiteiten uit contractonderzoek en onderwijs. Sindsdien is deze 'derde geldstroom' alleen maar gegroeid. Commercialisering van de universiteit blijkt ook uit de explosieve toename van het aantal bijzonder hoogleraren, die worden aangesteld op initiatief van bedrijven en instellingen, en uit de toename van het aantal stages, waarin studenten 'praktijkervaring' moeten opdoen. Marktgericht onderzoek en onderwijs vormen een ernstige bedreiging voor de academische vrijheid, zo blijkt onder andere bij het medisch onderzoek.
Ook bestuurlijk zijn universiteiten bedrijfsmatiger geworden: sinds de Modernisering Universitair Bestuur (1996) hebben studenten en personeel veel minder te zeggen. De nieuwe Raad van Toezicht, die is opgezet naar het model van de Raad van Commissarissen in het bedrijfsleven, wordt op veel universiteiten bevolkt door managers van grote ondernemingen.
De bedrijfsmatige aanpak leidt ertoe dat onderwijs steeds duurder wordt. Het collegegeld gaat elk jaar omhoog. Steeds meer universiteiten reserveren bovendien topdocenten voor particuliere topinstellingen (als eerste het Utrechtse University College), waarvoor veel geld moet worden betaald.
De tendens van minder onderwijs voor meer geld wordt nog sterker als alle universiteiten in 2002 of 2003 de zogenaamde 'bachelors' en 'masters' hebben ingevoerd. De huidige vier- of vijfjarige opleidingen worden opgesplitst in een brede en 'praktijkgerichte' driejarige bachelor, gevolgd door een 'wetenschappelijke' master. In de exacte wetenschappen zal deze master twee jaar duren, in de geestes- en maatschappijwetenschappen één of twee jaar. Een éénjarige master is een ernstige verarming van de wetenschappelijke studie. Een tweejarige master betekent een verdere verarming van de studenten. Het vijfde studiejaar valt immers buiten de vierjarige studiefinanciering en moet wellicht door de studenten zélf worden betaald. Minister Hermans liet dit jaar weten dat het collegegeld voor de nieuwe topmasters wat hem betreft mag oplopen tot 15.000 gulden. Daarbij komt, dat terwijl de kosten voor -levensonderhoud sterk stegen, de studiefinanciering het afgelopen decennium nagenoeg is gehalveerd.
De toegankelijkheid van het wetenschappelijk onderwijs speelt tot op heden nauwelijks een rol in de discussies over de bachelors en masters. Toch dreigt studeren elitair te worden. Van de studenten in het wetenschappelijk onderwijs komt nu al tweederde uit een gezin met hoogopgeleide ouders. De meest elitaire studies zijn medi-cijnen en rechten. Ouders van wo-studenten verdienen per maand netto gemiddeld duizend gulden meer dan die van hbo-studenten (Studentenmonitor 2000). Als de invoering van bachelors en masters gepaard gaat met verdere vercommercialisering zal dit de toegankelijkheid van de universiteiten nog meer beperken.
|