|
Na een hele poos tegen een schrijversblok aangekeken te hebben, wist ik dit verhaal eruit te persen. Ik ben zo blij dat ik Überhaupt weer iets op virtueel papier krijg, dat ik het direct plaats. Excuses voor mogelijk spelfouten.
- - -
Woensdagmorgen, half tien. De zusters kwamen het gebouw binnen met de gebruikelijke koffers vol lege reageerbuisjes onder de armen geklemd. Met een bloeddorstige glimlach begroetten zij de mensen in de volgepropte wachtkamer. Bijna onmerkbaar liet één van hen haar hand trillen. Niet van de zenuwen, niet van de spanning, maar puur om te pesten. Enkele oplettende wachtenden slikte een droge prop weg. Woensdagmorgen, half tien. U kunt uw bloed laten prikken.
Vanuit de prikkamer konden de zusters het ontstaan van de gebruikelijke ruzies tussen de verschillende groeperingen bejaarden volgen. Bij gebrek aan een nummersysteem, moest men onthouden wie er voor en na hen binnenkwam. Dat, in combinatie met ouderdom, leverde soms mooie hoorspellen op.
Mevrouw van Gaal, die hier om de twee weken haar bloed moest laten prikken voerde weer het hoogste woord toen zij verkondigde na de dame met de blauwe jas te zijn binnengekomen, en een onbekende vrouw, niet gewoon met de pikorde binnen de bloedprikwachtkamer, was moedig genoeg om te claimen dat zij ook na de vrouw met de blauwe jas was. De spil van al deze ellende, de blauwgejaste dame, hield wijselijk haar mond. Zij was immers na die man met die snor. Toch?
Twintig minuten gingen voorbij en de geluiden uit de wachtkamer werden stierven. Bij gebrek aan radio, prikten de zusters op de maat van een geïmproviseerde versie van “Het Aambeeldenkoor” van Verdi. Zij wisselden van naalden, vergaarden het rode goed en depten met watten. Volgende, graag. De koffer vulde zich langzaam en weldra zou deze ochtend weer verstreken zijn.
Plotseling werd de rust ruw verstoord toen de deur openklapte. Een jongen, gehuld in een blauwe broek en een wit, met bloed bespat, shirt, stond in de opening. Zijn ogen schreeuwden om hulp en met zijn linkerhand hield hij zijn rechterbovenarm vast. Onder de elleboog was namelijk niets meer en het bloed spoot uit de blootgelegde knot vlees en spieren.
“U komt voor het bloed prikken?” vroeg de zuster. Nog voordat er antwoord kon komen vulde de ander haar aan.
“Dan moet u eerst iets aan uw elleboog doen, want dit is niet hygiënisch. Kijk, u raakt vanaf daar zelfs de stoel al. Gaat u bij de apotheek verderop maar even een pleister halen.”
De jongen bleef bewegingsloos staan en droop verder leeg. De zuster die achter de tafel gezeten had stond op en leidde hem bij zijn bovenarm naar de deur.
“Ok,” sprak ze terwijl ze wees, “u gaat hier links de deur uit, steekt de straat over, wandelt door het park, gaat bij de rotonde rechtsaf, neemt de vierde straat links en zoekt daar een wit gebouw. Dat is de apotheek. Hij zal u wel even helpen. Komt u daarna weer terug, goed?”
De man wankelde wandelend naar buiten. Blikken werden onder de twee zusters uitgewisseld en het aambeeldenkoor werd weer ingezet.
Verschillende mensen, voornamelijk de ouderen, die toch een groot deel van de doelgroep der zusters uitmaakten, moesten gewaarschuwd worden voor de grote plas bloed in de deuropening. Bovendien moest er een andere stoel komen, want zo een die onder de bloedvlekken zat, zou een verkeerde indruk kunnen wekken, vonden de zusters.
Gestaag ging het werk door en een kwartier voor het einde, toen de wachtkamer bijna helemaal stil was, klapte de deur weer open. De jongen. Een pleister met daarop een gele beer sierde zijn elleboog en daaromheen waren nog altijd de pezen en het bot te zien. Bloed gutste langs zijn zij omlaag, maar het spuiten was gestopt. De bleke jongeling keek de zusters wanhopig aan.
“Ah, dat is al een stuk beter,” zei de zuster.
“Gaat u zitten,” zei de andere, “ja, deze stoel hier graag.”
De jongen in de deuropening maakte vooralsnog geen aanstalten om te bewegen. Hij keek met schoteltjes naar zijn gebrekkige arm en wankelde op zijn benen.
“Kom op meneer,” viel de andere zuster bij, “er is niets om bang voor te zijn. Een kleine prik maar.”
Dit gezegd hebbende stond zij op en bracht ze de jongeman, aan zijn bovenarm vastgehouden, naar de stoel. Zelf ging ze weer bij de koffer met buisjes zitten.
“Uw verwijsbriefje?”
“Die…” stamelde de bleekwordende jongeman, “die heb ik niet… andere jas.”
“Tja, zonder doktersbriefje kunnen wij helaas niets beginnen. Iedereen kan wel binnen komen lopen en zijn bloed willen laten prikken, en wij zouden hier tot diep in de nacht het vocht der mensen op doen wellen! Maar zo gaat dat helaas niet. Waarom gaat u niet even uw andere jas halen thuis en komt u dan nog terug? Als u snel bent, lukt dat vast voordat wij sluiten.”
De jongen stond verslagen op en wandelde weer de kamer uit. Het aambeeldenkoor was er weer.
Drie minuten voor sluitingstijd genoten de zusters van een kop koffie. De wachtkamer was stil en leeg. Het wachten was op de jongen die nog zou komen. Plotseling hoorden zij de deur. Geen daadkracht was er meer in zijn tred. Geen tred was er zelfs meer in zijn bewegingen. Kruipend over de vloer kwam de lijkbleke jongen de deuropening in. Hij keek de zusters smekend om medelijden aan, en zij hielpen hem, met het verzorgingsinstinct dat het deed kiezen voor dit werk, in de stoel.
De prikzuster bond de riem om de goede bovenarm van de jongen, kneep zijn vuist samen tot een bal en stak de naald in de holte van zijn elleboog. De dikke, rode vloeistof schokte het flesje in, maar halverwege ging het langzamer. Met moeite kwam de fles vol, maar de tweede kwam niet eens tot de helft. De zusters overwogen om de jongen op de kop te houden of uit te wringen, maar dat zou niet baten, dachten zij.
“Meneer,” begon één van hen, “u kunt beter vrijdagmorgen terugkomen. Dan zijn wij er ook, en misschien heeft u dan meer bloed. Want dit gaat zo niet, hoor.”
“Ja,” viel de ander bij, “het lijkt erop dat u momenteel nogal… leeg… bent.”
De jongen zweeg.
“Meneer? Bent u daar nog?”
“Meneer?”
- - -
LUH-3417
|