In de zin "Der Mann ist sehr reich" is Mann het onderwerp en wordt dus voorafgegaan door het mannelijk lidwoord in de eerste naamval. In de zin "Ich gebe dem Mann ein Geschenk" is ich het onderwerp, Mann is hier meewerkend voorwerp en wordt dus voorafgegaan door het mannelijk lidwoord in de derde naamval. Geschenk is hier lijdend voorwerp en wordt dus voorafgegaan door het onzijdig lidwoord in de vierde naamval. In de zin "Hier liegt das Buch des Mannes" is Buch het onderwerp en wordt dus voorafgegaan door het onzijdig lidwoord in de eerste naamval. Omdat er sprake is van een bezitsuitdrukking gebruik je de tweede naamvalsvorm Mannes met daaraan voorafgaand het mannelijk lidwoord in de tweede naamval.
Voorzetsels met (in de schrijftaal) de tweede naamval zijn außerhalb, diesseits, infolge, innerhalb, jenseits, laut, statt, trotz, während en wegen. In de spreektaal hebben deze voorzetsels de derde naamval, net als de voorzetsels aus, außer, bei, gegenüber, mit, nach, seit, von en zu.
Dann is een bijwoord van tijd, wat "aansluitend", "dan", "daarna", "in dat geval"of "vervolgens" betekent. Denn is onder andere een voegwoord wat "want" betekent. Als denn geen voegwoord is vertaal je denn als "dan" of "nou toch".
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord of woordgroep in de hoofdzin. Het betrekkelijk voornaamwoord der heeft in de tweede naamval de vorm dessen. In de overige naamvallen is de vorm hetzelfde als bij het persoonlijk voornaamwoord der. Het betrekkelijk voornaamwoord die heeft de tweede naamvalsvorm deren. Als die enkelvoud is zijn de overige naamvalsvormen hetzelfde als het persoonlijk voornaamwoord die. Als die meervoud is heeft de derde naamval de vorm denen.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|