Je zou naar huis gaan want je was moe. Je zou gaan slapen. Dus liet je me achter en ik liet je gaan. Ik zou je weer zien, heel snel. Dat dacht ik toen. Ik zag je ook wel snel, te snel misschien. Al een paar uur later, want je sliep niet. Je bent nooit gaan slapen, niet die avond in ieder geval...
Ik stond onder de douche toen de telefoon ging. Ik had schijt en liet hem over gaan. Maar toen er voor de 3e keer werd gebeld nam ik de telefoon toch maar op. Misschien was jij het om me te zeggen dat je niet kon slapen en langs wou komen. Misschien was jij het ook wel niet, wat dacht ik wel?! Je was het wel, je wou praten en ik voelde de bui al hangen. Ik had nog gevraagd of het niet morgen kon, maar jij had haast. Je wou me nu zien. We spraken af, bij mij, binnen een half uur.
De bel ging. Toen ik de deur opende stond je daar, tranen in je ogen. Ik snapte er niets van, liet je binnen komen. Ik vroeg je om te gaan zitten, maar dat wou je niet. Je wou ook niets drinken. Je zou toch niet lang blijven, zei je mij. Er was iets. Natuurlijk was er iets, maar ik wou het niet weten. Ik wou het niet horen, bang dat het te erg zou zijn. Bang dat je met een paar zinnen mijn hele leven zou kunnen laten instorten. Dat was ook wat je deed. Je opende je mond en vanaf toen stortte alles langzaam in. Je vertelde mij van alles, alles wat ik niet had willen horen. Alles waar ik bang voor was. Alles waar ik je nu om zou moeten haten, als het nog zin zou hebben gehad.
We zaten in het vondelpark toen je ineens zei dat je even weg wou. Ik liet je toen ook gaan. Na een half uur was je weer terug. Het verbaasde mij dat je überhaupt nog terug kwam. Op de vraag wat je gedaan had, gaf je mij geen antwoord. Op de vraag of waarom je zo lang weg was gebleven, ook niet en ook niet toen ik je vroeg of je wou blijven eten. Je wou in ieder geval niet blijven slapen, dus bleef je ook maar niet eten. Zo’n half jaar geleden moet dat zijn geweest. Boos was ik toen. Terecht vond ik dat, onterecht volgens jou. Misschien had je ook wel gelijk, maar hoe had ik dat moeten weten? Nu ik er over na denk, herinner ik mij dat, dat niet de enige keer is geweest dat je zomaar even verdween.
Ik zit met mijn hoofd in mijn handen. Ik probeer niet te huilen, want het is toch immers jouw probleem. Jij hebt het blijkbaar al helemaal verwerkt of beter gezegd je hebt het geaccepteerd. Dapper van je, was ik ook maar zo dapper.
Ik vraag je of er echt niets meer tegen te doen is. Jij zegt dat we d’r helemaal niets meer aan kunnen doen. Je verteld me waarom je soms zomaar even weg ging. Je werd ziek van de pijnstillers, zeg je mij. Je wou niet overgeven waar ik bij was, zeg je mij. Je wou niet dat ik wist dat je ziek was, zeg je mij. Dan moet ik huilen en jij loopt weg. Groot gelijk geef ik je. Misschien is dat wel de eerste keer in mijn leven dat ik het een keer met je eens ben, ook de laatste keer.
Ik zie je liggen. Een wit gezicht in een wit bed. Ik leun over je heen, ik mis je adem.
De arts verteld mij dat ze niets meer hebben kunnen doen. Je was al te ver heen. Je had al te veel geleden, ze hebben je dus maar laten gaan.
Nu ik hier zit voel ik me leeg. De man met de smetteloze witte jas is al een tijdje de kamer uit. Ik zit hier zomaar een beetje. Jij zou zeggen dat ik nutteloos bezig was. Ik huil, als jij erbij was geweest, was je nu weggelopen. Maar als jij erbij geweest was dan had ik nu niet gehuild. Dan was jij gebleven.
__________________
take me for who I am, not for what I seem to be † Mamma mag het licht weer aan want alleen zijn in het donker is zo enorm eenzaam†
|