∙ PROLOOG ∙
Mijn naam is Simona Kies. Ik ben eenentwintig jaar. Ik heb een gruwelijke hekel aan de kleur rood, vrouwen met gelakte nagels en wandelen. Maar ik houd wel heel erg van jazzmuziek, mannen met stoppelbaardjes, en yoghurtijs. Ik ben de dochter van Kris en Hélena Kies. Ik heb twee zusjes, Vera en Ilse. Ik woon in Utrecht Lunetten op een kamer van 13 m². Ik drink het liefst Martini met ijs of rode wijn. En ’s ochtends karnemelk. Mijn vriend heet Rolf. Hij is vijfentwintig en heeft een stoppelbaardje. In mijn ogen is hij de ideale man. Ik ben trots op hem. Of naja, ik ben trots dat hij van mij is. Ik doe niet aan verjaardagen. Maar wel aan Kerst. En Sinterklaas. Het liefst met surprise’s en zoveel mogelijk gedichten. Soms zou ik wel eens willen dat ik in Californië geboren was. Dan kon ik Thanksgiving vieren met een enorme kalkoen met rozetjes op zijn poten. Ik kots nooit. En ik kan het ook niet aanzien dat andere mensen dat doen. Ik ben een typische Maagd. Mijn kleren matchen altijd. Ik kom vaak te laat. Daarentegen sta ik meestal twintig minuten voordat de bus vertrekt al te wachten. Zodoende heb ik altijd de beste zitplek èn de eerste goedemorgen van de buschauffeur. Ik walg van rages en musthaves. Ik drink mijn koffie met dubbel melk en suiker. Maar weiger het ‘koffie verkeerd’ te noemen. Ik studeer Culturele Maatschappelijke Vorming. Ik rook Davidhoff Gold. Witte diva sigaretten met een gouden randje. Mijn beste vriend is homo. Ik geloof niet. Behalve in mezelf. En in de liefde.
Mijn naam is Simona Kies.
Dit verhaal gaat over mij.
∙ EEN ∙
Ik voelde pas dat ik moest plassen toen ik al onder de douche stond. Kut. Dat komt natuurlijk door dat stromende water. Daardoor ontspant je plasbuis. Ofzoiets. Weet ik veel, ik zeg eigenlijk ook maar wat. Het warme vocht gutste mijn lichaam uit en droop langs mijn benen naar beneden. Gatver. Ik zag de witte douchebak zachtgeel kleuren. Al snel had het stromende water het zuur geurende vocht weer weggespoeld. Ik sopte mijn haren in. “Héé hallo, kijk mij eens het gras zien groeien. En iedereen maar denken da’k niks doe. Maar niets minder waar, want al ben ik dan niet klaar. Ik ben de wedstrijd met de Beatles en de buren moe.”¹ Dat zong - of naja - blèrde ik. Uiterst vals. Dat weet ik zelf ook wel.
Mijn huisgenoot – Mark, 24, rechtenstudent en al een beetje kalend op zijn achterhoofd – bonsde op de deur; “Simona, wil je daarrr mee ophouden? Ik probeerrr te lezen.” Ik moet altijd een beetje lachen om Marrrk met zijn Gooise rrr. Zijn ouders wonen in Hillegersberg en hun zeiljacht van 17 meterrr ligt bij de Koninklijke Roei en Zeil Vereniging de Maas in Rotterdam. (Een ongelofelijke kakclub naar het schijnt.) Dit weet ik allemaal omdat wanneer je met Mark praat, je op de een of andere manier altijd, hoe dan ook, uiteindelijk uitkomt op “de Zeemeeuw”. Of je nu aan hem vraagt wat hij van de Chinees wil, of of hij misschien een tube tandpasta mee wil nemen als hij boodschappen gaat doen, áltijd begint hij over die achterlijke boot. Maar goed, zo is Mark. En we zijn er nu ook allemaal wel aan gewend. We zijn Rianne, Lars (mijn twee andere huisgenoten) en ik. Rianne is negentien jaar en studeert – net als ik – CMV. Alleen is Rianne eerste, en ik derdejaars. Ze giechelt bij alles wat Mark zegt. Zelfs al wanneer hij alleen maar vraagt of hij de pindakaas mag. Ze is nieuw in ons huis en moet nog wennen aan het samenwonen met aantrekkelijke jongens (die overigens al drie jaar bezet zijn) denk ik. Lars is net zo oud als ik, studeert Sterrenkunde is homo en mijn beste vriend.
Eigenlijk doet deze informatie er niet echt toe want zowel Mark met zijn rrr als Giechelina zullen nauwelijks in dit verhaal voorkomen, maarja.
Nadat ik stug had doorgezongen (geef toe, voor je eigen gevoel klinkt het altijd hartstikke zuiver onder de douche), me had afgedroogd, ondergoed had aangetrokken en een handdoek om mijn hoofd had geknoopt liep ik naar mijn kamer. Lars floot vanuit de keuken, ik knipoogde. Wat raar eigenlijk dat sjans van een homo toch fijn voelt, dacht ik bij mezelf toen ik de deur van mijn kamer open deed. Rolf lag nog in bed. Ik gaf hem een zoen en keek naar hem. Rolf is het type waar alle zestienjarige meisjes op vallen. Er word ook altijd geflirt met hem maar dat heeft hij – de goede ziel - nooit door. Ik zette een cd van Joni Mitchell op, deed mijn laptop aan en liep naar mijn kledingkast. Een legergroene driekwart broek, zwart shirtje met miniscule witte stipjes en zwarte havaianas slippertjes. Als ik het nu zo lees lijkt het net alsof ik altijd heel erg bezig ben met wat ik draag en hoe ik eruit zie. Maar dat is dus niet zo, lieve lezer.
Terwijl ik me op maakte zong ik “Maahaake up, mama je maahaake up. Dan kan ik ook es zien, hoe ik er later uit zal zien.”² Ik opende mijn mail. Drie nieuwe emails, twee met een aanbieding om ‘my penis te enlargen’ en één van Buurthuis Multi Culti. Zenuwachtig opende ik de laatste. Eergister had ik een gesprek gehad met de leidster van het buurthuis bij mij in de buurt. Het stond bekend als één van de beste buurthuizen van Utrecht en ik wilde er heel graag stage lopen. Het was een aardige vrouw geweest met wie ik had gesproken. Ze zag er leuk uit. Hip. Dat ze tien keurig gelakte nageltjes had nam ik maar even voor lief.
‘Beste Studenten,’
‘Jullie hebben allemaal gesolliciteerd voor een stageplek in ons buurthuis. Blablablablabla. We hebben na enig beraad besloten welke vijf studenten het komende jaar bij ons hun betaalde stage gaan lopen. De uitverkorenen zijn;’
Het leek alsof mijn vinger vast zat aan mijn muis. Ik durfde niet verder te scrollen. Het deed me denken aan wat vroeger eens gebeurd was. Ik was acht jaar en had meegedaan aan een tekenwedstrijd waarvan de uitslag in de locale krant stond. Ik heb de hele dag gewacht tot mijn vader thuis kwam. Die moest het voor me voor lezen, want ik durfde het zelf niet. Zelfs toen ik mijn naam op het grijze krantenpapier zag staan kon ik het nog niet geloven. Ik had de vijfde prijs en won iets onbenulligs, maar ik was ontzettend gelukkig.
Nu was het niet mijn vader maar Rolf die voor het voor mij op moest lezen. “Iréne de Jong, Frits Buisma, Lenneke de Kok, Onno Jansen en Simona Kies.” Somde Rolf zonder te blikken of te blozen op. Ik keek naar de tekst op mijn scherm. Het stond er echt. Simona Kies. Last but not least.
Ik voelde me weer even gelukkig als toen ik mijn kleurplaat het mooist ingekleurd had. Of eigenlijk het op vier na mooist. Om het te vieren perste ik sinaasappels en kocht ik croissants bij de bakker op de hoek die me met zijn vertrouwde “Hé vrouwtje, zelfde recept maar weer?” begroette toen ik binnenkwam. Ik kocht altijd twee croissants bij hem, ook als Rolf niet bij me was. Dan kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om te zeggen dat ik er maar een hoefde.
Rolf en ik ontbeten samen op mijn balkon. Met mijn voeten op de reling keek ik naar het leven beneden op straat. Een mevrouw liet haar hondje uit. Een klein wit hoopje wol met een kwispelstaartje. “Eigenlijk mogen zulke beesten geen hond genoemd worden” zei ik tegen Rolf. Hij glimlachte.
Een dag die begon als alle anderen.
Een dag met verse jus op een balkon in Utrecht Lunetten.
Een dag met Acda en de Munnik onder de douche.
Een dag als alle anderen.
Dachten we.
--
Het is een begin. En ik weet niet zo goed of ik verder moet gaan en of het wel leuk is, dus; kritiek graag.