Zo renden ook de god-uit liefde- en de nimf-uit angst. Toch is haar achtervolger met zijn vleugels van verliefdheid sneller, hij komt steeds dichter in de rug van 't vluchtende meisje, hijgend in de lokken langs haar schouders. Haar krachten zijn ten eind, ze ziet doodsbleek, is uitgeput van 't snelle gaan, en omziend naar het water van Penius roept ze: "ach vader! Help me! Een riviergod heeft toch macht? Bevrijd me van dit lichaam dat me veel te mooi deed zijn!"Haar klacht weerklinkt nog, als een starre stijfheid haar bevangt: haar zachte borst wordt door een dunne laag van schors omsloten, haar armen groeien uit tot takken en haar haar tot loof, haar voeten, eerst zo snel, zijn nu verstokt tot trage wortels, haar hoofd wordt kruin. Haar gratie is het enige wat rest. Nog steeds bemint Apollo haar, zijn vingers langs de boomstam voelen haar hart nog zidderen onder de nieuwe bast en met zijn armen om haar takken heen als om een lichaam, kust hij het hout, maar zelfs dat hout buigt zich van zijn kussen weg. Dan spreekt de god haar toe: "Omdat je niet mijn vrouw kunt worden, zul je in elk geval mijn boom zijn, en jij zult voortaan mijn haar mkransen en mijn lier en pijlenkoker sieren."
[Dit bericht is aangepast door Optima (14 juni 2000).]