Ik ben serieus al weken aan het oefenen voor wiskunde, omdat ik hier absoluut een 5 of hoger moet voor gaan halen vrijdag.
Maar nu ik het weer eens ging overkijken heb ik echt geen flauw idee meer wat die binominale verdeling nou precies inhoud.
Even mijn probleempjes op een rijtje
die 1- geld als complement regel bij kansen, en kan ook bij binom gebruikt worden,onder dezelfde regels( dus als er tenminste enz. staat)
CDF staat voor cumulatief, dus alles bij elkaar op geteld, en pfd is alleen als het precies is, dus gevraagd precies 10 is pdf, als er staat tenminste 10, is het cdf. Als er staat, dat de kans 0.40 is, er 26 mee doen en er tenminste 10 0.40 hebben, is het 1-bcdf(26,0.40,9)
Succes
__________________
There is no elevator to success.
You have to take the stairs.
Aangezien dit een inhoudelijke vraag is zal ik het verplaatsen naar het subforum over huiswerkvragen voor exacte vakken. Ik denk dat je daar meer antwoorden krijgt.
Als je de verwachtingswaarde wilt weten. Bij een meerkeuzetoets met 40 opgaven met steeds vier antwoordmogelijkheden waarvan er precies één goed is, geldt n = 40, p = 0,25 (kans op goed beantwoorden van een vraag) en het verwachte aantal goed beantwoorde vragen is 40 x 0,25 = 10.
Wanneer moet je bij binomcdf 1- ervoor zetten? Ik dacht eerst als er bijvoorbeeld woorden staan als; minstens 3.. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Kan iemand het alsjeblieft vertellen?
de binom pdf berekent de kans op precies x gevallen. (zeg maar de p van precies)
de binom cdf berekent de cumulatieve kansen, van 0 successen tot en met de ingegeven grens van x gevallen.
(binom pdf 3) = kans op precies 3
binomcdf 3 = kans op 0, 1 , 2 of 3.
de GR berekent altijd de linkerkant van de verdeling, dus vanaf 0.
Als je dus de rechterkant moet hebben, bijv 'wat is de kans op minstens 4 successen'
dan bereken je met pdf de linkerstaart
en dan doe je 1 min deze kans.
Als je van elke mogelijke uitkomst de kans daarop berekent en al die kansen optelt, dan komt er 1 uit. Dit kun je soms gebruiken om eenvoudiger kansen uit te rekenen.
Voorbeelden:
Bij het tien keer gooien met een muntje:
P(minstens één keer kop) = 1 - P(niet minstens één keer kop) = 1 - P(nul keer kop)
Bij een meerkeuzetoets met 20 opgaven met elk vier mogelijke antwoorden waarvan er precies één juist is:
P(meer dan 6 antwoorden goed) = 1 - P(niet meer dan 6 antwoorden goed).
Noemen we het aantal goed beantwoorde vragen X, dan geldt:
P(X > 6) = 1 - P(X ≤ 6) = 1 - binomcdf(20, 0.25, 6) ≈ 0,214.