Advertentie | |
|
29-11-2002, 11:17 | |
Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
Met een zelfstandig naamwoord: een bijvoeglijk naamwoord. Bijv. Elle a une voiture lente. J' ai un copain sérieux. Met een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een bijwoord: een bijwoord. Bijv.Elle roule lentement. Elle est vraiment lente. Elle danse plutôt mal. Met "être, paraître, sembler, rester, devenir,..."(=verbes copules) Met "zijn, lijken, blijken, blijven, worden,..."( =koppelwerkwoorden) * adjectif=attribut. * bijvoeglijk naamwoord=gezegde. Bijv. Cette femme est nerveuse. Ta fille reste calme. Ces enfants deviennent grands. Elle semble gentille. |
29-11-2002, 11:27 | ||
Citaat:
__________________
Als ik later groot ben, trouw ik met kermit de kikker :p | Tel wat je hebt, niet wat je mist
|
10-12-2015, 18:14 | |
Gebruik bijvoeglijk naamwoord:
1) Zegt iets over zelfstandig naamwoord 2) Is het naamwoordelijk deel van het gezegde in de zin. Zegt dan dus ook iets over het zelfstandig naamwoord, maar dan samen met een koppelwerkwoord (zijn/worden/blijven/blijken/lijken/schijnen (en dan niet zoals de zon)/heten/dunken/voorkomen). Gebruik bijwoord: 1) Zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord 2) Zegt iets over een ander bijwoord 3) Zegt iets over een werkwoord 4) Zegt iets over een hele zin |
Advertentie |
|
|
|