|
Ikzelf kan me wel vinden in de :
ecologische oorsprong van de revolutie. Was een van de belangrijkste oorzaken.
Hierbij denk ik niet dat je kan zeggen dat er maar één oorzaak is.
Verder kan ik me dus wel vinden in deze bron:
De ecologische oorsprong van de Industriële Revolutie.
De Industriële Revolutie heeft generaties van historici beziggehouden. Met de term wordt de overgang aangeduid die tussen 1760 en 1830 in Engeland plaatsvond, de mechanisatie van de katoennijverheid en ijzerproduktie, de invoering van stoommachines, en de komst van de fabriek. Al in de negentiende eeuw werd de term gebruikt, vooral de diegenen die iets wilden doen aan wat zij zagen als de trieste resultaten van deze ontwikkeling, achterbuurten, verpaupering, sociale desintegratie. Latere economische historici wilden vooral weten hoe deze snelle ontwikkeling tot stand was gekomen, en spraken van een `take off' (Rostow) of `spurt' (Gerschenkron). Zij zochten naar achterliggende economische mechanismen, en hadden meer oog voor de positieve gevolgen, het ontstaan van een moderne economie, groei van de levensstandaard en het bruto nationaal produkt. De afgelopen decennia is het beeld van de Industriële Revolutie als de big bang van de moderniteit echter op deskundige wijze afgebroken. Er is op gewezen dat het eerder een gradueel proces betrof dan een revolutie, dat de stoommachine maar een marginale rol heeft gespeeld, dat lokale verscheidenheid groot was, dat `proto-industrialisering' een belangrijk factor is geweest, dat vernieuwing in de agrarische sector (er wordt zelf van `de agrarische revolutie' gesproken) een onmisbare basis had gelegd, dat de staat het industrialiseringsproces proces bevorderd heeft - dit in tegenstelling tot de visie dat het proces het resultaat was van een nieuwe, liberale `laissez faire' politiek, dat veranderingen in consumptie-patronen een grote stimulans waren, en dat de veranderende verhouding tussen man en vrouw evenzeer oorzaak als gevolg van het proces waren. Maar over twee dingen zijn vriend en vijand het eens; de ontwikkeling zette in Engeland in, en wordt bovenal getypeerd door een overgang van naar een `mineral based energy economy', met andere woorden, steenkool werd de voornaamste bron voor energie.
Ecologische omstandigheden hebben zonder twijfel een grote rol gespeeld bij de Industriële Revolutie in Engeland in de achttiende eeuw. Tot de achttiende eeuw leverde het eiland alles waar de mens behoefte aan had: voedsel, drank, wol voor kleding, hout als bouw- en brandstof, paarden voor transport. Toen na de teruggang na circa 1700 de Engelse bevolking weer begon te groeien, werd de behoefte aan deze grondstoffen groter. Het gevolg was dat woest land in cultuur werd gebracht en moerassen werden ingepolderd, soms met Nederlandse hulp. De grond die gemeenschappelijk bezit van een dorp was, kwam steeds vaker in handen van particulieren en werd dan gebruikt voor meer intensieve bebouwing ('enclosures'). Van een graanexporterend land werd Engeland in deze periode een graanimporteur.
De toenemende bevolkingsdruk leidde tot schaarste aan voedsel en grondstoffen. Waarom eindigden de Engelsen niet, zoals de Paaseilanders, als koppensnellers? Dat kwam omdat er met creativiteit naar oplossingen werd gezocht. Het eerst voelbaar werd het tekort aan hout, belangrijk als bouwmateriaal en brandstof. Voor de bouw werd steeds meer hout geïmporteerd, vooral uit Scandinavië. Ook ging men steeds meer in steen te bouwen. Als brandstof werd hout vervangen door steenkool, niet alleen in huizen, maar ook in industrieën bij de produktie van glas (1610), bier (het drogen van mout, 1640), smelten van lood, koper en tin (1680). Alleen in de ijzerindustrie bleef hout, met name houtskool, als brandstof onmisbaar. Het winnen van ijzer uit erts vereiste hoogovens met een dermate hoge temperatuur, dat deze alleen door hout te stoken kon worden bereikt. De uitvinding van de door steenkool gestookte hoogoven, door Abraham Derby in 1709, loste dit grondstof probleem op. Deze uitvinding stond aan de basis van de Industriële Revolutie, en vormde een stimulans voor de uitbreiding van de ijzerwinning.
Ook bij de mijnbouw speelde een grondstoffenprobleem: de ijzeraders die het dicht aan de oppervlakte lagen raakten uitgeput, en bij winning op grotere diepte stuitte men op het grondwater. Alleen wanneer dat werd weggepompt kon men dieper de grond in. Pompen werden aangedreven door mensen- , paarden- of windkracht, maar de opgewekte kracht bleef gering. Ook hier kwam de techniek te hulp. Al in 1631 werd de eerste stoommachine ontwikkeld om mijnpompen aan te drijven, al duurde het tot 1698 voordat de eerste bruikbare machine werd geconstrueerd, de 'Miners Friend'. In de achttiende eeuw volgde de perfectionering van de stoommachine onder andere door Boulton en Watt.
Kortom, het ecologische, en door de mens zelf veroorzaakte, tekort aan hout was een belangrijke stimulans voor de Industriële Revolutie: vervangende grondstoffen vereisten nieuwe technieken, die op hun beurt de produktie stimuleerden.
Op andere gebieden is het zelfde patroon terug te vinden. Behalve in de mijnbouw en staalproductie brak de Industriële Revolutie het eerst door in de textielindustrie. Hier ging het om de vervanging, ditmaal van het inlandse produkt wol door uit de koloniën, Indië en Amerika, geïmporteerde katoen. De katoenindustrie ontwikkelde zich na circa 1760 in een razend tempo, vooral bevorderd door technische vernieuwingen op het gebied van spinnen en weven.
Ook de grenzen van het traditionele vervoersysteem moesten doorbroken worden om de Industriële Revolutie mogelijk te maken. Paarden waren niet geschikt voor bulk transport, bovendien waren ze duur. Ze werden gevoed met haver en andere granen, en waren daardoor directe concurrenten van de mens. De behoefte aan transport groeide echter, bijvoorbeeld omdat steenkool en ijzer slechts op bepaalde plaatsen in de grond aanwezig waren en naar elkaar toe moesten worden gebracht voor verdere verwerking. Het vervoerprobleem werd in eerste instantie opgelost door de aanleg van kanalen. Trekschuiten werden weliswaar nog steeds aangedreven door paarden, soms zelfs door mensen, maar hun energie werd op veel efficiëntere manier gebruikt dan bij vervoer over de weg. Later werden spoorwegen aangelegd, waardoor het paard als lastdier uit de geschiedenis verdween. In de negentiende eeuw bleef het paard nog slechts een vervoermiddel voor de betere standen, om pas na 1900 plaats te maken voor fiets en auto. De oorlog met Napoleon had de Engelsen er extra bewust van gemaakt hoe duur paarden waren. Er moest zoveel voedsel naar de andere kant van het Kanaal worden gezonden om de paarden in leven te houden dat in het land zelf grote prijsstijgingen optraden, en zelfs voedselrellen plaatsvonden. Toch duurde het tot na de Eerste Wereldoorlog voordat de cavalerie paarden verving door gemotoriseerde tanks.
Voor tal van andere produkten begon een vervangingsproces, meestal van organisch naar anorganisch materiaal, zoals van hout naar steenkool en steen. Verlichting werd, om een laatste voorbeeld te geven, eeuwenlang verzorgd met waskaarsen, gemaakt van dierlijke vetten. Zulke kaarsen waren door schaarste van de grondstof duur; arme mensen hadden dan ook geen kaarsen in huis. De contributie van de leden van het Groningse gilde van de bakkersknecht werd 'wasgeld' genoemd: het geld was vooral bestemd voor de aanschaf van kaarsen die werden ontstoken in de kerk waar de gildeleden hun religieuze verplichtingen na moesten komen. Voor waskaarsen in de plaats kwam in de negentiende eeuw gasverlichting op basis van vergaste steenkool, wat veel goedkoper en efficiënter was. Het zoeken van vervangingsmiddelen is tot op heden een drijvende kracht achter de economische ontwikkeling. Natuurlijk vormde de zoektocht naar vervangende grondstoffen niet de enige oorzaak van de Industriële Revolutie, zo'n monocausale voorstelling zou geen historicus willen geven, maar het is een factor te midden van andere. De geschiedenis van de mensheid in relatie tot grondstoffen kan bovendien nog op een geheel andere wijze geschreven worden: ze vormen millennia lang een bron van wrijving en een oorzaak van oorlogen, waarbij goud en zilver in de loop der tijd werd vervangen door ijzer en steenkool, later door olie (het zwarte goud) en in de toekomst mogelijk door water (het witte goud).
Tenslotte kan men zich afvragen waarom de Industriële Revolutie in Engeland plaatsvond en niet in de Republiek der Verenigde Nederlanden, in menig opzicht de meest moderne samenleving van pre-industrieel Europa. Ook deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Een factor is dat hier brandstof in overvloed was, turf. Toen Nederlandse oorlogsschepen in de zeventiende eeuw twee Engelse vrachtschepen met steenkool opbrachten naar Rotterdam, bleek er hier geen koper voor te vinden te zijn. Ook op andere punten ontbrak kennelijk een voldoende basis, want Nederland industrialiseerde pas ver in de negentiende eeuw. Dit in tegenstelling tot België - na de afscheiding - waar wel kolen in de grond zaten, en dat als eerste land op het continent een moderne, zware industrie ontwikkelde.
Bron:
Dr. R.M.Dekker
Sociale en Politieke Aspecten van Pre-Industriële Samenlevingen
|