“Waarom deed je dat toch, oh..Afre, wat was het toch dat je dreef om zover te gaan!” Ik keek haar aan, nu meer gekwetst dan kwaad. “Was het hier maar bij gebleven…” Ze klonk vol spijt. “Iemand eenvoudigweg liefhebben is geen misdaad, Idris” Ze had gelijk. Het liefhebben zelf was geen misdaad, behalve dan dat ze haar liefde toonde aan de enige die ik ooit had bemind. Andreas was van mij, en Afre wist dat. Ik heb om hem gebeden, op mijn blote knieën heb ik gesmeekt dat hij mij net zo zou beminnen als dat ik hem had bemind vanaf het moment dat onze ogen elkaar hadden geraakt. Hij had mooie, bruine amandelvormige ogen en een Goddelijk lijf. Het was moeilijk niet van hem te houden, van mijn lieve, perfecte Andreas. Hij had mijn hart en ja, uiteindelijk kreeg ik ook het zijne. Totdat zij, Afre, mij de enige kans op geluk ontnam. Andreas werd van haar.
“Voor mijn ogen zag ik wat er zich vervolgens afspeelde. Andreas, voor mij toen nog slechts bekend als ‘mijn Redder’ was gestuurd door God, mijn gebeden werden verhoord. Nooit had ik echter gebeden om datgene wat er toen gebeurde. Leander, te zwak om beide mannen aan te kunnen, lag op zijn rug. Verslagen, niet meer in staat om iets te doen. Op dat ene kleine moment waarop Andreas zijn aandacht liet verslappen en mijn ogen zocht, zag Leander kans om Andreas opnieuw aan te vallen, ditmaal met alle kracht die hij nog in zich had. Op dat moment voelde ik hoe Hemel en Aarde zich bewogen en zag ik Andreas inzakken. Uitzinnig van woede greep ik het eerste wat binnen mijn handbereik lag – een stok – en haalde ik uit. Leander zakte langzaam in. En ik met hem…
Ik staarde haar aan. Hoewel ik het verhaal kende, maakte haar gedetailleerde beschrijving dat ik me miserabel voelde. Nu overheerste medelijden, hoewel het mijn wereld deed draaien toen ze vertelde over het eerste oogcontact met mijn ware liefde, die zij als de hare zag. “Ik dacht dat hij dood was, Andreas…” Mompelde ze. Ik wilde haar troosten, haar schuldgevoel ontnemen en tegelijkertijd haar vertellen dat ze het juiste had gedaan. “Hij was toch ook slecht! Hij mishandelde je en wilde je vermoorden, verdiende hij de dood dan niet?” Ik keek haar aan. De twijfel laaide in haar op en ze zei: “Ik weet het niet. Misschien was het wel wat God van mij verlangde, als offer, omdat hij me Andreas gaf.” “Auw…” dacht ik. God had Andreas aan mij gegeven. Ik wilde God vervloeken, schreeuwen dat het niet eerlijk was, maar opnieuw zweeg ik. Was Afre niet simpelweg een meisje dat te vroeg vrouw geworden was door wat zij had meegemaakt? Had zij Andreas niet gekregen, simpelweg door haar bewijs van geloof in God? “En ik dan?” Vroeg een stemmetje binnenin mij. “Idris, ik wilde dat alles anders was,” zei Afre tegen me. Ik strekte mijn hand naar haar uit, maar ze dook ineen. Het was alsof de wereld overstroomde.
Zo heb je wat meer om te lezen