Oud 11-04-2005, 18:48
Ieke
Avatar van Ieke
Ieke is offline
Vader vertelt een briefverhaal


Lieve Vader,

Uw huis wordt bewoond door een moordenaar. Toen hij hier aankwam was hij een gebroken geest, een laveloze landloper. Hij vroeg om onderdak en het laatste waar ik aan dacht was wel, dat hij een moordenaar zou zijn. Hij doodde niet eens echt uit noodzaak, het was voor hem een middel om zichzelf te bevrijden en léven te ontdekken. Hij zei me eens: “Ik ben een oorlogsmens, zoek voortdurend een vuile manier om van mijn eigen onmacht af te komen. Dat is wat ik ben, vader, onmacht in een zwak en kaal lichaam. Zelfs de haren op mijn hoofd vallen uit door het gewicht van de zonde.”
Ik zal U vertellen hoe hij hier binnen kon komen. Op een natte winterochtend in februari klopte hij aan. Het was nog schemerig donker buiten en heel stil, alleen het gekras van een kraai was in de verte te horen. De man had een Arabisch voorkomen: een donkere huid die glansde van de regen, een dikke neus, diepe oogkassen die de ogen bijna volledig aan het zicht ontrokken, en een hoekige kin. Hij had een blauwe doek om zijn hoofd gewikkeld als een tulband. Verder droeg hij vuile lompen waaraan niet te zien was wat voor soort kledingstukken het ooit waren geweest. Onderdanig knielde hij neer en verzocht mij om onderdak.
“Wat is je naam?”, vroeg ik hem. Hij antwoordde dat ik hem Ali mocht noemen. Ik liet hem binnen en pakte een pij voor hem. Daarna bereidde ik wat eten en begon tenslotte zwijgend een bed op te maken in de zijkamer die al een tijdje leeg stond. Er zijn hier nooit veel mensen over de vloer gekomen, enkel af en toe een familielid dat een beleefdheidsbezoek aflegde of een verdwaald groepje toeristen. Als het geen overdreven grote groep betreft wil ik dan nog wel eens een kleine rondleiding geven. Maar in geen jaren was er iemand blijven slapen. Zoals hij anderen hun leven had ontnomen, stal hij nu mijn eenzame vrijheid. Maar dat wist ik nog niet, en die vrijheid kon mij eerlijk gezegd toch al gestolen worden.

Zeven jaren van noeste arbeid en vroom gebed gingen voorbij. Ik leerde hem van alles wat U mij geleerd hebt, liet hem werken in de tuin of stuurde hem weg met allerlei kleine opdrachten. In ruil daarvoor zorgde ik voor zijn levensonderhoud én begon ik, zonder het te weten, zijn geestelijke wonden te helen. Vanuit mijn ervaring weet ik dat iemand die geestelijk kapot is, daarover niet zal kunnen spreken, maar door er zelf over te praten oogst je vertrouwen. Daardoor zullen zij langzaam het vertrouwen in het spreken herwinnen. En dan ontstaat er plaats voor vertrouwen in U. Dat eenzijdige praten kan over alles gaan wat betrekking heeft op zo’n gekwelde ziel. In mijn geval drong ik er telkens op aan dat hij wat meer over zichzelf zou vertellen. Ik bleef dus heel algemeen persoonlijke vragen stellen, waar hij nooit een echt antwoord op gaf. Er gebeurde niets, maar toch werkte het.
Weer in februari, zeven jaar later, zaten wij ’s avonds aan tafel. We hadden net gegeten en ik richtte het woord tot Ali. Het werd tijd dat hij zou vertrekken. Maar Ali begon te vertellen. Dat hij al eerder zijn verhaal had willen doen, maar dat hij nooit had geweten hoe hij erover moest beginnen. En het klonk dan misschien dom, maar na al die jaren wist hij het dan toch: gewoon bij het begin beginnen. Natuurlijk lijkt het nogal vreemd dat hij zo lang heeft nagedacht over de aanhef van zijn verhaal, maar het was voor hem slechts een beleefd excuus om zijn eigen onmacht tot vertellen te verdoezelen. Dat moet ik hem toch wel nageven, voor een moordenaar was hij, ook naar zichzelf, uitermate beleefd.
Ali is geboren in Tunesië. Hij had zijn vader en moeder nooit gekend, zolang hij zich kon herinneren leefde hij in provisorische tehuizen of pleeggezinnen. Zelfde noemde hij het ‘geboren zonder ouders’, en voegde daar ‘geboren voor de zonde’ aan toe. Ik maande hem ertoe om dat soort uitwijdingen later te doen en zich vooral te concentreren op de essentie van zijn levensverhaal. Hij had in veel verschillende tehuizen en gezinnen gezeten, maar hij begon zijn relaas meteen bij de familie Yasin. De heer des huizes heette ook Ali, wat nu en dan voor verwarring zorgde. Maar doordat hij een naamgenoot was had hij bij mijnheer Yasin altijd een streepje voor. Mijnheer Yasin had hem een keer ontboden op zijn kleine kantoortje, en had hem toen gezegd: “Ali, je had mijn zoon kunnen zijn.” En zo voelde Ali dat ook.
“Mijnheer Yasin deed erg zijn best om het mij zoveel mogelijk naar de zin te maken,” vertelde Ali, “maar tegelijkertijd stelde hij allemaal regels op waar ik mij aan moest houden. Ik moest de hele vrijdag thuisblijven en dan samen met hem bidden en de Koran lezen. Ik mocht weinig met andere mensen omgaan en ik moest zweren dat ik van alles wat er in het huis besproken werd nooit iets aan anderen zou vertellen, dat ik geen naam zou noemen, nee, ik mocht zelfs niet de gebaren nadoen die ik had gezien. Ik mocht niet te lang naar vrouwen kijken. En toen ik een keer ’s avonds… gemasturbeerd had kwam hij zomaar de kamer binnen en heeft hij me bijna kreupel geslagen. Maar ik had het gevoel dat het allemaal ergens toe leidde, dat ik iets zou kunnen betekenen voor die man. Dat zou me gelukkig maken.” En het leidde allemaal naar dat gesprek op het kantoortje. Die ruimte stelde overigens niet veel voor, net als de rest van het huis, er stond een houten bureau waarop een heleboel papier lag, daarbij stonden enkele stoelen en aan de muur hing een goedkope replica van een bekend schilderij, waarvan Ali de naam nooit had kunnen onthouden. Verder had mijnheer Yasin links van de ingang een klein boekenkastje neergezet, maar Ali had nooit de tijd gehad om te kijken wat voor boeken erin stonden. Hij moest mijnheer Yasin aankijken. Dat viel niet mee, want zijn linkeroog zat nog steeds bijna dicht door de afranseling die hij had moeten verduren, en het licht dat in zijn andere oog viel bezorgde hem een ‘knetterende’ hoofdpijn, alsof elke gedachte door de zon in brand werd gestoken.
“Ali, vandaag is een bijzondere dag. Niet alleen omdat het vrijdag is, vandaag zal ik je laten zien hoe je een goede man kan worden. Er staat veel geschreven in de Koran, maar om dat goed te kunnen interpreteren heb je ervaring nodig. Maar gelukkig is er ook een keerzijde, ik kan je over mijn ervaringen vertellen waardoor jij hopelijk nog sneller een man kan worden, waar je op kan vertrouwen, een man die voor zijn familie kan zorgen. Want wij zijn je familie geworden Ali, en als ik straks niet meer leef zal jij de man in huis zijn. Dat brengt grote verantwoordelijkheid met zich mee, je zal als het ware de levens van je zusjes en moeder moeten dragen. Maar kom, we gaan eerst iets doen aan dat oog van je.”
Mijnheer Yasin legde zijn hand op de schouder van Ali en duwde hem de kamer uit. Ze gingen naar beneden, naar de woonkamer. Yasin duwde Ali in een stoel en liep door naar buiten, richting het kleine fonteintje in de tuin. Hij pakte een doek van de waslijn en dompelde die in het water. Toen keek hij even omhoog, alsof hij de wolken (die er niet waren) bestudeerde en zichzelf alle tijd van de wereld gunde. Een paar minuten later kwam hij weer naar binnen en duwde de doek tegen het zere oog van Ali. Zwijgzaam bleven ze zo zitten. Een kwartier later zei mijnheer Yasin:
“Ga nu maar op bed liggen, dan maak ik je vanmiddag wakker voor een wandeling.” En zo geschiedde. Hij had ontzettend goed geslapen, voelde zich ‘fris en fruitig’ toen hij naast mijnheer Yasin naar buiten liep.
Onderweg begon Yasin te vertellen. Soms laste hij een stilte in, waarschijnlijk dacht hij dat Ali de woorden kon wegen en daardoor tot een inzicht komen. Het inzicht, dat hij gelijk had. Hij vertelde over zijn leven. Hoe hij geboren was als volgzaam moslim, en dat hij ook zo zou sterven. En Ali zou wedergeboren worden, zodat hij zijn leven ook aan de enige juiste leer kon wijden, aan de Islam. Het paradijs zou van hem kunnen zijn. Ze struinden over een zandpad door de stad. Alles was nagenoeg verlaten, af en toe liep er een haastige man langs en één keer liepen ze door een groepje spelende kinderen. Ze belandden bij de speeltuin in het centrum van de stad. Ali was hier vaak heen gegaan met de dochters van mijnheer Yasin, die allebei de leeftijd van een kleuter hadden. Het was een soort zandvlakte waarop een paar speeltoestellen waren neergezet, een klimrek, een glijbaan en twee schommels. Verder werd de hele speeltuin gebruikt als zandbak, want dat was het ook. Er woei een warm zomerbriesje, dat de schommels zachtjes deed wiegen. Van één was het rubberen zitje kapot, het hing in twee stukken aan de metalen kabels. Ze namen plaats op de blokken beton die er stonden als zitplaatsen.
“Ali, kijk om je heen.” Ali bleef mijnheer Yasin aanstaren, want hij dacht dat deze nog niet klaar was met vertellen, totdat hij in de gaten had dat hij écht even om zich heen moest kijken. Hij keek vluchtig van links naar rechts. Hij zag de povere huizen waarvan alle ramen openstonden, de mannen die voor hun huis zaten, mensen die geknield tot Mekka baden, en toen hij weer voor zich keek zag hij een klein mierennest onder de glijbaan. Het groepje kinderen dat ze onderweg hadden gepasseerd kwam aanlopen en begon te spelen.
“Dit is Tunesië, een land dat ons geschonken is door Allah. Maar zelfs een geschenk kan verplichtingen met zich meedragen, morele verplichtingen die nooit worden uitgesproken maar altijd aanwezig zijn, net onder de oppervlakte. Wie graaft, kan zien. Wie blijft staan krijgt zand in de ogen. We moeten werken aan onze toekomst, en jij bent mijn toekomst Ali. We zijn het verplicht aan al onze moslimkinderen, zoals zij die hier nu spelen, om de islam te beschermen, om onszelf te bewijzen aan Allah en om te vechten voor alles wat hij ons gegeven heeft. Ben je bereid om voor Allah te vechten, Ali?”
Natuurlijk was Ali bereid om te vechten, Allah was voor hem een almachtige mijnheer Yasin, een vader voor al zijn kinderen op aarde.
“Ja, mijnheer”, antwoordde Ali.
“Goed, heel goed. Vanaf vandaag ben je mijn zoon en zal je mijn naam dragen, of eigenlijk die van mijn opa. Ali ibn Yasin.”
Het spreekt voor zich dat Ali hiermee uitermate in zijn schik was, alsof het zijn eigen familie was die hij nu, na al die jaren, weer terug had gevonden. Eindelijk droeg hij, door die paar uitgesproken woorden, de naam van een familie. Niet langer “Ali”, maar “Ali ibn Yasin”. Wat hij nooit voor mogelijk had gehouden, was toch gebeurd; hij was een ander mens geworden. Yasin stond op, legde zijn hand op Ali’s schouder en zei hem dat hij thuis iets had, wat hij hem wilde laten zien. Zwijgend liepen ze naar huis. Yasin ging hem voor bij het naar binnen gaan. Ze liepen door naar boven, richting het kantoor. Daar liep Yasin naar de boekenkast om de hoek en pakte een kleine, zwarte koffer van de onderste plank. Deze legde hij op het bureau. Het was een koffer met een cijferslot van vijf cijfers, die op kleine metalen wieltjes waren afgebeeld. Yasin draaide rustig en nauwgezet aan de wieltjes. De koffer sprong met een zachte klik open. Yasin haalde er een stapeltje papieren uit en legde die opzij. Daarna haalde hij er een foto uit van ongeveer 10 bij 10 centimeter. Yasin, vader Yasin, zuchtte even.
“Ali, het wordt tijd dat ik je vertel over de Heilige Oorlog”.

De nacht was gevallen, de stad verlaten. Er waren geen straatlantaarns in deze buitenwijk van de stad, waardoor het aardedonker was. In de straat die links grensde aan de straat waar Ali stond duwde een auto twee bundels licht voor zich uit, de duisternis door. Ali stond half verscholen achter de heg van een tuin. In zijn handen hield hij een pistool geklemd. Het had een zwarte greep en een doffe metalen loop. Hij graaide met zijn rechterhand in zijn zak. In één hand was het pistool een stuk zwaarder. Voorzichtig schroefde hij een demper op het wapen.
Volgens Yasin waren de kogels negen millimeter lang. Hulzen gevuld met negen millimeter dood. Paniekerig trachtte hij rustig te worden. Hij was slechts een van de uitvoerders van een plan dat groter was dan de mens. Het zwijn dat geslacht zou worden had zélf de oorlog verklaard aan de islam, door vriendschap te sluiten met een nog veel groter zwijn. Ali drukte me op het hart dat de man persoonlijk ook een bruut was:
“Hij was een vriend van de wali, die ervoor gezorgd had dat alle slagers veel meer belasting moesten betalen. En natuurlijk wist de waliwali net zo goed als iedereen dat vrijwel alle slagerijen in het land in handen waren van moslims.”
Ik vroeg Ali wat de wali eigenlijk was. Het bleek een soort gouverneur te zijn. Hem konden ze niet te grazen nemen omdat diens villa zwaar bewaakt was, vierentwintig uur per dag.
“Als je de sterke niet aankan, moet je nooit aarzelen om de zwakken waarmee hij relaties onderhoudt aan te pakken. Want zij zijn precies dat: zwakken die volledig in dienst staan van de sterken. Schakel ze uit en de sterke wordt vanzelf verzwakt”, had vader Yasin gezegd, en hij had daaraan toegevoegd: “Onthoudt dat het nooit iets persoonlijks is, beschaam nooit de familie-eer door vloeken of onnodig geweld.”
Ali zag vijftig meter verderop een auto de hoek omdraaien. Zijn benen begonnen te trillen. Hij had de hele dag gezweet, maar nu kreeg hij het koud. Op een drafje, met gebogen hoofd, stak hij de straat schuin over richting een groot woonhuis. Hij dook de portiek in die toegang verschafte tot de kelder van het huis. De tijd gleed voorbij, Ali moest opeens verschrikkelijk nodig plassen. Een dichtslaand portier. Voetstappen. Gekras van een kraai. Rinkelen. Sleutels. Stap in het donker. De foto, het gezicht. Een aarzeling, en nog een door de opwinding over zijn aarzelen. Gezichten. Mijnheer Yasin. Richten. Slikken. Kramp, krampachtig, heel langzaam het pistool opheffen. Een plof, en een dode.

“Het valt wel mee om iemand te vermoorden. Heel gek is dat, je denkt toch altijd dat jij zoiets nooit zou kunnen. Maar geloof me, dat hebben heel veel moordenaars gedacht. Het is niet zo erg om de trekker over te halen, het is één beweging van je vinger. Het moment stelt niets voor, je slachtoffer is heengegaan en jij bent er nog. Het is alleen zo, dat het moment een plaats moet krijgen in je leven, het ligt opgesloten in tijd. Je hebt opeens een voor en een na, en je weet niet wat je ermee aan moet. En dan de schuld. De eerste paar uren zijn het ergst. Ik plaste onderweg naar huis in mijn broek. Durfde niet stil te staan. Ik kon het ook niet nalaten om continu rond te kijken. Of iemand mij zag? Natuurlijk hebben mensen mij gezien. Maar niemand die aan je ziet wat je net hebt gedaan.
En dan glijdt het weg. Ik kreeg thuis een hartelijk onthaal, ik had iets formidabels gepresteerd. Vader Yasin heeft er die avond nog even over gesproken, daarna nooit meer. Ik had het goed gedaan, ik mocht geen spijt krijgen. Het paradijs lag om de hoek. Spijt was voor de verraders van Allah. Maar toch kreeg ik spijt, het was voor mij onoverkomelijk. Ik vroeg me af of Vader Yasin zelf wel eens iemand vermoord had. Dat durfde ik natuurlijk niet te vragen. En ik bedacht me, dat ik de wéreld onherstelbaar veranderd had. Die man, wat voor ongelooflijke schoft hij ook was, had nog kunnen praten. Zijn woorden zijn nooit meer gehoord. En wat wilde ik er zelf graag over praten, bevestiging krijgen dat de staat waarin ik verkeerde maar tijdelijk zou zijn. Dat ik ooit weer ergens anders aan zou denken. Dat ik ooit zou spelen, lachen om een grap, een vrouw zou beminnen…”
Ali stopte even met zijn verhaal en stond op.
“Dat was het?”, vroeg ik dan maar.
“Ik ben gevlucht en hierheen gegaan. Alstublieft, u moet mij helpen. Als u mij hier wegstuurt, zullen ze me vinden. En reken er maar op dat die mensen geen genade kennen voor de verraders van Allah. Ik zoek genade bij u, want voor mij bestaan er al lang geen heidenen meer.”
Ik zei dat ik erover zou denken, en daarmee beëindigde ik het gesprek. Ik deed mijn gebed en ging slapen.

De volgende dag, weer tijdens het avondeten, begon Ali tegen mij te spreken. Ik kan me afgezien van deze keer niet meer herinneren dat hij uit zichzelf een gesprek begon.
“Hebt u er al over gedacht?”
Zwijgend knikte ik even.
“Ik… Ik ben gisteren niet eerlijk naar u geweest. Ik kon mezelf er niet toe zetten u het volledige verhaal te vertellen. Niet op die dag. Maar zonder dit verhaal zal ik nooit vrede vinden, dat begrijp ik en daarom is het beter als ik u nu alles vertel. Maar alstublieft, heb genade voor mij.”
Na de moord waren er weken voorbij gegaan waarin er niets gebeurde. Zijn oude leventje leek Ali weer in het alledaagse gareel te dwingen. En hij had het geprobeerd, ‘onvoorstelbaar hard en vastberaden’ geprobeerd, om daaraan te gehoorzamen. En het was hem gelukt. Hij wilde de foto nog een keer onder ogen komen, alleen om zichzelf te bewijzen aan Allah. Yasin had hem, lang geleden al, verboden om op het kantoor te komen. Maar zelfs hiervoor maakte Yasin geen uitzondering meer. Gelukkig kon hij zichzelf toegang verschaffen, er zat geen slot op de deur. Hij kende de cijfercode van de koffer. Hij opende hem, haalde alle papieren eruit en pakte het pistool eruit. Het deed hem niet veel.
“Ik was emotioneel goed afgestompt. Geloof me, na nachten van nachtmerries wordt je het moe. Je krijgt steeds meer medelijden met jezelf, net zolang totdat je in de juistheid van je misdaden gaat geloven.”
Hij bekeek de foto. De dode man staarde hem vanachter het fotopapier aan, maar zelfs dat kon bij hem geen schuldgevoelens meer aanwakkeren. Hij borg alles weer op in de koffer, aarzelde even, en nog een keer, omdat hij zich verbaasde over zijn aarzeling. Toen pakte hij de stapel papieren en bladerde erdoor. Het was een briefwisseling tussen Vader Yasin en een lid van de organisatie. Alle ‘zaken’ werden er in besproken. Sommige dingen had hij al eens eerder gehoord, als ze aan tafel zaten met visite die ook van de organisatie was. Zijn hart sloeg… over. Uw pleegzoon. Leef. Tijd. Achttien jaar. Soldaat van Allah. Vijfentwintig. Bomaanslag. Leveren. Heilige Zegen. Maximale schade. Dat zou wat zijn: een grote plof, honderden doden…

Dit wilde hij niet. Plots was Ali doodeenzaam. Hij had niemand die zijn leven voor hem zou dragen, al was het maar even. Hij zag nog maar één oplossing: zijn eigen leven ontvluchten. Hij nam het pistool uit de koffer en borg alles op. De volgende dag stal hij een auto, reed naar de haven en nam de eerste boot naar Sicilië.
“Ik werd gevolgd, Yasin had het voorspeld. In mijn kajuit kwam het tot de confrontatie. Het was een man met een pistool. Ik wachtte hem op. Hij kwam sluipend naar binnen, ik zette mijn wapen tegen zijn slaap. Hij liet zijn wapen vallen, ik schrok, ik schoot.”
Het bleef lang stil.
Lieve Vader, de man had dan de intenties om Ali om te brengen, het was dan misschien zelfverdediging, maar het had ánders gekund. Een man kan kiezen.
“In die brief stond mijn bomaanslag met datum vermeld. Gisteren zou ik dood zijn. En met mij die naamloze anderen”, besloot Ali, zijn gezicht bleef onbewogen. Maar tranen kropen over zijn gezicht en sleepten vuil naar de grond. Ze maakten twee goudbruine strepen huid onder zijn ogen zichtbaar.
Dit zijn grote zonden, groter dan een priester als ik voor hem kan dragen. God, behoed hem van het kwade, van zijn drang naar zonden. En behoed hem voor de zwakheid die ik zal tonen, wanneer ik hem straks wegstuur.

Uw toegenegen dienaar,

Augustus
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
Advertentie
Topic gesloten

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar

Soortgelijke topics
Forum Topic Reacties Laatste bericht
Verhalen & Gedichten Verhalenwedstrijd: Kies de winnaar.
Ieke
118 21-05-2005 14:34


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 19:25.