Oké, ik ben het andere verhaal, Handboek M&D, ook aan het verbeteren, maar ik moest dit gewoon schrijven. Binnen negen ŕ tien dagen wil ik dit af hebben, een tijdstip dat begrijpelijk is als jullie het verhaal lezen. Het is een beetje lang, maar hopelijk ook de moeite.
De titel is nog een werktitel, dat heb ik van Krummeltje heb afgekeken.
Het leek me handiger dan meteen een titel te bedenken, dit laat nog wat ruimte voor meer creativiteit over.
Veel leesplezier en wees gul met commentaar.
Moordzaken
Moordzaken
Proloog
“Hallo kleine meisjes, hoe gaat het met jullie? Wat lijken jullie veel op elkaar. Tsjonge, jonge. Bij mij in de straat woonde vroeger ook een tweeling, want dat zijn jullie. Een tweeling, wat enig.”
De tweeling had verschrikt omhoog gekeken. Vanuit een groot, rechthoekig beest praatte een kirrende stem, zo ineens over tweelingen, wat zij ook zijn.
“Pappa! Dat ding mevrouw praat tegen ons!”
“Laat haar ophouden,” hadden de twee geroepen. Hun vader reageerde dapper: “Tessa, Lotte, dat is een oudere mevrouw, daar moeten jullie respect voor hebben. Mevrouw, kan ik u ergens mee helpen,” Hij was meteen al bereid het geval, blijkbaar een dame, te trotseren en hen te verdedigen.
“Ik ben geen oudere mevrouw, ik mag dan wel een wagentje nodig hebben om vooruit te komen, ik kom nog steeds vooruit, jongeman! Wat heeft u toch een schattige kindertjes. Hoe oud zijn ze?”
“Waarom wil
die mevrouw zoveel over ons weten? Wat gaat het haar aan, paps?”
“Meiden, wees even stil. Die mevrouw is gewoon nieuwsgierig. Ze zijn nu drie weken geleden zeven jaar geworden. Geweldige meiden, echt wa... Niet op de straat lopen!”
Met reusachtige sprongen was vader op hen afgerend. Hij duwde haar op de stoep en probeerde nog voor de vrachtwagen weg te springen, maar het was te laat. Bloedspatten kwamen op de gezichtjes van de tweeling te zitten. Beduusd keken zij naar het rode bakbeest, dat nu wel stil stond.
Deel een
“Morgen is het zijn dag,” zegt Lotte vanuit het bovenste bed. Haar zus knikt. “We moeten hem meer geven. Dan is het zijn tiende dag, dat verdient wat speciaals.”
“Nu zijn we zeventien jaar oud, we moeten serieus zijn.”
“Precies. Serieus... Ted Bundy is serieus.”
“En betrapt en dood.”
“We moeten inderdaad serieus zijn. wat we tot nu toe hebben gedaan...”
“Kon elk kind doen. Zo eren we hem niet, hij gaf zijn leven voor het onze! Hij redde ons van het rode monster. Nu komt het er op aan. De tijd die we hadden was ook veel te lang. Teveel tijd...”
“... en te weinig geschenken.”
“Één jaar om ons leven te beteren? Ja, we leven voor hem. Wat gaan we hem geven?”
“Serieuze geschenken. Echte geschenken. Ze zullen tot hem komen. Tien, in een jaar?”
“Dat is het minste wat we kunnen doen. Tes, dezelfde thema's? ”
“Natuurlijk! Wat denk je, zouden zijn voorkeuren veranderen?”
“Nee. Dat doen ze niet. Je kent ze toch nog wel? ”
“Ja. Verstikking, omdat zijn tiende zaak voor het gebeuren over een gewurgde vrouw ging. Verhanging, omdat zijn negende zaak voor het gebreuren ging over een vrouw die aan haar eigen balkon was opgehangen. ”
“Goed zo. Snel en standvast, dat moeten we zijn.”
“Ja,” beaamt Lotte, terwijl ze in het onderste bed kruipt. “Het moet echt zo gebeuren. Dan eren we hem goed. ”
“Slaap lekker, lieve zus. Morgen is het een goede dag.”
“Dan moet ik oppassen. Op Sofie, haar vader is ook overleden.”
“Oh.”
“Slaap zacht.” Dicht tegen elkaar aan vallen de twee meiden in slaap.
De volgende dag, moeder loopt de kamer opgewekt binnen. Ze doet de gordijnen open en begroet haar dochters vrolijk: “Goedemorgen meiden! Lekker geslapen?” Afkeurend kijkt ze naar de twee slaperige hoofden, die haar vraag met gemompel beantwoorden. Omdat het de sterfdag van hun vader is, besluit ze deze keer niet te zeggen dat ze in hun eigen bed moeten slapen. Doorgaan met normale ritme van de dag, is moeders’ motto. “Meiden, schieten jullie op? Lotte, jij moet vandaag oppassen en Tessa, jij moet voor school aan de gang. Hup, het ontbijt staat al klaar.” Langzaam gaat eentje rechtop zitten. Ze gaat en een hand door haar lange, zwarte haren en kijkt moeder aan. “Mams, vandaag is een bijzondere dag. We kunnen niet gewoon verdergaan met deze dag, dit hoort geëerd te worden.”
“Kind, je praat onzin. Het is al te lang geleden, je bent er over heen. Nu gaan we gewoon ontbijten, zonder gezeur.” Geďrriteerd trekt worden de dekens van het bed getrokken en vervolgens uit het raam gehangen. Met de boodschap dat ze binnen vijf minuten aan tafel moeten zitten, verlaat mams de kamer.
“Dit vind ik niet leuk, Lot. Wij moeten vandaag samen zijn.” “Ja, inderdaad,” beaamt Tessa, “zonder elkaar kan deze dag niet gevierd worden. Ik ga met jou mee, met het oppassen.”
Snel worden de haren bij elkaar gebonden en de ochtendjassen aangetrokken. De geur van gebakken ei, spek en erwten komt hen tegemoed als ze naar de keuken lopen. Nieuwsgierig kijkt Wouter, hun jongere broertje van negen, naar de tweeling. Iets is anders, maar hij durft het zijn zussen niet te vragen. Zij deden nooit aardig. Na enkele pogingen een grappig gesprek te starten, over de dwaze capriolen die zijn cavia vanochtend uithaalde, houdt hij zijn mond maar. Als niemand iets zegt, is het misschien geschikt om zelf ook stil te zijn, dacht Wouter. Zwijgend wordt verder gegeten. “Zeg, wat isser met jullie aan de hand,” vraagt hij met een brutale blik op de tweeling. “Mamma, wat isser met hun aan de hand? Lotje, Tessa, zeg het nou,” wil hij weten. “Stomme rotwurm,” begint Lotte. Meteen kapt moeder haar af. “Tessa, doe aardig tegen je broertje!”
“Ik ben Tessa,” valt haar zus in. “En Wouter,” vervolgt ze, “vandaag is het geen blije dag, dat is er. Het is vandaag een droevige dag, weet je waarom?”
Met een ruk staat moeder op. Ze pakt Wouter en sleurt hem naar de deur. Dan, als het knulletje al huilend in de gang is, bedenkt ze zich. “Kom maar, Wout. Ga zitten en luister eventjes. Tien jaar geleden is er een ongeluk gebeurd. Jij was toen nog niet geboren, maar ik was zwanger van jou. Dat betekent dat je nog in mijn buik zat. Bij het ongeluk...” Zwijgend kijkt ze haar dochters aan. Die pakken Wouter meteen op, tillen hem op een stoel en gaan verder waar hun moeder gestopt was. “Bij dat ongeluk is een man gestorven. Onze vader. Jouw vader. Hij stierf dapper.”
“Hoe is ‘ie dan gestorven,” wil het knulletje weten. Tot vandaag had hij gedacht dat zijn vader weggelopen was, op zoek naar avontuur. Dood, zijn pappa? Zoiets kon toch gewoonweg niet? Moeder loopt de keuken uit, ze wil het niet horen. Vaag hoort ze de stem van Tessa-of Lotte, ze kon de meisjes nooit gemakkelijk uit elkaar houden, iets over een verkeersongeluk zeggen.
“Door een verkeersongeluk. Hij was op straat en werd door een vrachtwagen frontaal van de weg geschept. Twee kleine meisjes die op de stoep stonden, kregen zijn bloedspetters op hun gezichten.”
“Ze hoorden zijn botten breken,” vervolgt Tessa. “De schedel werd verbrijzeld in maar dan vijftien stukken. De begrafenis werd met een gesloten kist, omdat de mensen van de lijkschouwer niet alle stukjes van de vrachtwagen konden schrapen.”
Lijkbleek luistert Wouter naar zijn zus. Pesten en schoppen deden ze vaak, maar liegen? Nooit. Even trilt zijn onderlip, dan begint hij te huilen. “Mijn pappa is dood,” huilt hij met lange uithalen. In een poging hem te troosten of juist niet, trekt Lotte hem op schoot. “Stil maar, kleintje. Je kende hem niet eens, dus het is niet zo’n gemis. Wij kenden hem wel, voor ons is het erg. Voor jou... natuurlijk niet. als je wilt, kan je vanmiddag met ons meegaan, zijn graf bezoeken.” Het jongetje knikt instemmend, waarna de ontbijttafel wordt afgeruimd.
Die namiddag lopen Tessa, Lotte en Wouter over het kerkhof. Een beetje angstig houdt Wouter de hand van zijn zus goed vast, met in de andere hand een tekening, die hij snel voor zijn vader heeft gemaakt. De meisjes dragen een groot boeket, vol met rode rozen. Dan blijven ze staat en knielt Tess. “Hoi pappa,” begint ze. “Ik heb je gemist. We hebben een boeket voor je meegebracht en je zoon. Wouter, heet hij. Hier, kom maar even, Wout. Dan kan je pappa je tekening geven.” Schuifelend gaat hij naar het graf toe. Hij leest het opschrift legt de tekening voorzichtig neer. “Alsjeblieft, pappa,” zegt hij. Meteen zet Wouter een tiental stappen achteruit, weg van het graf. Het geheel maakt een enge indruk op hem, vooral omdat het al begint te schemeren. Zachtjes praten Tessa en Lotte tegen het graf. “We worden nu groot, pappa. Volwassen. Daarom gaan we de zaken nu anders aanpakken, volwassener. Geen onzin meer, je zal meer geschenken krijgen. Dit jaar tien, want dat verdien je. We zullen je eren, pappa. Je kan trots op ons zijn.”
Een kwartier later kussen ze de grafsteen, staan ze op, pakken ze hun broertje bij de hand en verlaten het kerkhof. “Wat deed pappa voor beroep,” vraagt hij. “Pappa was een soort van politie-agent. Rechercheur, om pracies te zijn. Hij werkte bij Moordzaken en was de allerbeste agent. Hoe moeilijk een zaak ook was, hij loste hem op. Hij was erg dapper, zonder enige angst deed hij de arrestaties.”
“Niemand kon hem evenaren, hij was gewoon de beste rechercheur aller tijden. Wil je wat chocoldemelk gaan drinken?”
“Met slagroom,” vraagt Wouter met grote ogen. “Met slagroom. Ga maar naar binnen,” antwoord Tessa. De drie gaan in het lokale café, dichbij de open haard zitten.
’s Avonds komt he drietal weer thuis. Moeder kijkt haar dochters met een grimmige blik aan, maar begint, als Wouter vertelt dat hij chocolademelk met slagroom heeft gekregen van zijn zussen, te glimlachen. “Ga maar gauw aan tafel zitten. We gaan vandaag vroeg eten, anders kom je te laat bij Sofie, Lotte.”
Boerenkool met worst wordt opgeschept en plannen voor morgen worden gemaakt. Op weg naar huis had de tweeling Wouter vertelt dat hij niet over pappa moest praten waar mamma bij was, waar hij zich, tot nu toe, keurig aan hield.
“Het was lekker, mam. Tessa gaat vandaag met me mee, naar Sofie. Ik heb dat al aan haar ouders gevraagd, die vinden het goed. Ze zullen rond elf uur thuiskomen, dan gaan we weer naar huis. Doei.”
Verwonderd kijkt haar moeder Tessa aan, maar geeft haar toestemming dan. “Omdat jullie zo aardig voor Wout waren. Loop goed door, als vertrekt. En pas op, oké? Ben ook even als je naar huis gaat!”
“Ja, mams. Tot vanavond.” Ze geven hun moeder een kus en vertrekken richting Sofie, het negen maanden oude oppaskindje.
“Goedeavond mevrouw en meneer Willemssen, dit is mijn zus, Tessa,” zegt Lotte als ze bij Sofies’ huis aankomen. “Ik had eerder vandaag gebeld om te vragen of het goed was dat ze mee zou komen,” legt ze uit als het echtpaar hen verbouwereerd aankijkt. “Lieve kind, ik weet het. Het is ook goed, alleen... Jullie lijken sprekend op elkaar. Ik wist dat jullie een tweeling waren, maar dat het zo goed te zien is? Zo, zo. Ik kan jullie niet uit elkaar houden, daar moet je me mee helpen.”
Glimlachend lopen de meisjes naar binnen. “Waar is Sofie,” vraagt Lotte. “Slaapt ze?”
“Ja, ze slaapt net. Waarschijnlijk wordt ze rond zeven uur weer wakker, ze had het vandaag erg benauwd. Je weet wat je moetdoen, als het fout gaat?”
“De dokter bellen, zijn telefoonnummer is de eerste snelkeuzetoets. Ook moet ik haar de spray geven.”
“Goed. We moeten er nu vandoor, je weet alles te vinden? Ons nummer ligt naast de telefoon, dat kan je bellen in noodgevallen. Zo rond elf uur zijn we terug, oké?”
“We weten het, meneer Willemssen. Dat heeft u me al een paar keer verteld. Gaan jullie nou maar, straks komt u te laat.”
“Dat is waar. Tot vanavond.”
“Tot ziens.”
Het echtpaar stapt in hun auto en rijdt weg. Sofie, Tessa en Lotte blijven alleen achter. Buiten is het inmiddels pikkedonker. Een vluchtige blik wordt in de wieg geworpen, waar een klein meisje zwaar ligt te ademen. “Gaat dat niet over,” vraagt Tessa. “Nee. Het is een zware vorm van astma, dat zal ze heel haar leven mee moeten dragen. Zullen we tv gaan kijken? Ze hebben hier sateliet, met meer dan tweeduizend zenders!”
“Tweeduizend zenders? Wow, wat ruig! Hebben ze ook een koelkast?”
“Duh, natuurlijk hebben ze dat. Wat wil je, vodka, cola, noem maar op. Ze hebben hier alles.” De twee lopen naar de koelkast. Ze bekijken het arsenaal aan dranken, frisdrank en alcoholische drank, beide in overvloed. “We moeten nuchter blijven, vandaag is een serieuze dag. En hetgeen dat gaat gebeuren ook. Één.” De twee spreken het getal tegelijk uit. Cola wordt gepakt, tezamen met wat zoutjes. Met een plof laten ze zich in de bank vallen, ze worden begroet door heerlijk zachte kussens. De tv wordt aangedaan, zo zitten zij een half uur te kijken naar een documentaire op discovery, over de middeleeuwen. Juist op het moment dat wordt verteld hoe de middeleeuwse moeders hun babies stil kregen: een lap stof in de mond stoppen, het kindje in een paar dekens wikkelen en in een lade stoppen, begint Sofie te huilen. Te krijsen. Het geluid overstemt de tv en Tessa kijkt geďrriteerd naar het wiegje. “Kan ze haar kop niet houden?”
Lotte schudt haar hoofd. “Die heeft het benauwd, dat kan dus nog wel een paar uur aanhouden,” zegt ze. Een glimlach verschijnt op Tessa’s gezicht. “Zullen we... Haar in bad doen? Dat is lekker, mischien ontspant ze daar wel van.”
“Shht, stil maar kleine Sofie. Het is goed, wil je lekker in je badje? Je bent helemaal nat,” praat Lotte tegen het kindje. Laat jij het vollopen?”
Met een sierlijke zwaai zet ze het badje op de keukentafel en laat het langzaam vollopen. Het andere meisje praat zachtjes tegen Sofie, die zich aan haar vastklampt. “Het is klaar, Sofie. Kom maar, dan mag je lekker in bad. Leuk, hč?”
Voorzichtig wordt Sofies hemdje uitgetrokken. Tessa neemt haar over en houdt haar boven het badje. Langzaam zakt het kind en raakt haar linkervoetje het water. Meteen wordt de stilte doorbroken en begint Sofie te krijsen. “Nee, nee, nee. Sofie, badderen is leuk, dat is fijn.”
“Niet huilen, meisje. Pappa en mamma komen wel weer thuis.”
“Maar weet je? Zij kunnen je niet helpen. Wij passen op je, jij hebt niets in te brengen.” Meteen Lotte haar in het water zakken. Zeurend geblęr is het resultaat. “Vervloekt, kan ze dan helemaal niet stil zijn? Wouter was als baby veel stiller.” Tessa zet een cd van disney op, met
Eeyores’ lullaby. Ze haalt een klein badspeeltje te voorschijn, ook van Iejoor. Vrolijk begint ze te kraaien en er mee te rammelen. Zo spelen ze eventjes met het meisje. “Ze is lief, als ze stil is.”
“Dat is ze zeker. Alleen die astma, dat is minder. Best zielig, eigenlijk.”
“Kom Sofietje, nu mag je lekker slapen. Je bent weer schoon.” Met een zwaai wordt Sofie het bad uit getild en aangekleed. Dat wil zeggen, een luier en een hemdje krijgt ze aan. De tweeling wikkelt haar goed in een paar droge handdoeken en legt het bundeltje vervolgens in de wieg. Liefdevol wordt ze stevig toegedekt, waarna de tv weer aangaat.
Inmiddels is het programma over de middeleeuwen afgelopen. “Wat zullen we kijken?”
“Op net vijf is een film begonnen, die kunnen we gaan kijken. The truman show, heet ‘ie.”
Ze zappen naar de zender en zitten zo een uurtje stil te kijken, met de hoofden tegen elkaar. “Lot,” vraagt Tessa tijdens de reclame, zou pappa niet boos zijn, omdat we eerst zo weinig gegeven hebben?”
“Nee, vast niet. We waren nog jong, we wisten niet beter. Werkelijk, we hebben het goed gedaan.”
Instemmend knikt Tessa. De film vervolgt.
“Wheeeh! Whheehh,” krijst Sofie ineens. De twee meiden schrikken op en rennen naar de wieg toe. Kwaad kijken ze naar de baby. De dreigende aanblik van twee meiden, boven de wieg, laat het meisje nóg harder huilen.
Kordaat pakt Lotte een washandje en stopt het in de mond van Sofie. “Het past niet,” zegt ze tegen haar zus. Deze snijdt er met een mes een stuk van af en duwt dat in het kleine mondje. Sussend praten ze op het kindje in, wat steeds benauwder wordt. De vrolijke, rode gloed die eerst op haar gezicht rustte, is nu weg. Langzaamaan wordt het blauw, paars zelfs. De tweeling kijkt gefascineerd toe.
“Voor pappa,” besluit Tessa.
“Voor pappa.”
Ze wachten tot het kindje vijf minuten niet meer ademt, daarna halen ze de stof uit het mondje. Glimlachend kijken ze de film af.
“Mooie film, nietwaar?”
“Jups, zekers te weten. Zullen we de ambulance bellen?”
“Oké.”
Snel wordt de ambulance gebeld door een volledig overstuur meisje, dat moest oppassen op een baby, die nu niet meer wakker wil worden! “Ze ademt niet meer en is paars aan het worden! Help!”
De mevrouw van de centrale probeert het kind te kalmeren en vraagt de nodige gegevens: adres, eventuele ziekten van het kind, hoe lang ze al niet meer ademt, enzovoorts. Met moeite antwoort Tessa - of Lotte - op de vragen. De ambulance arriveert en laat de meisjes rustig zitten. “Het kindje heeft het niet overleefd,” aldus de dokter.
“Sofie! Waarom, waarom nou toch? Tien jaar geleden ook al en nu weer! Ik haat dit, verdomme!”
“Tessa... Je kan er niets aan doen... Stil nou.”
Snel wordt de moeder van de meiden opgebeld, die zich meteen naar de kinderen haast. De situatie wordt uitgelegd en zij brengt het tweetal naar de auto. Daar gaan ze, zachtjes snikkend, tegen elkaar aan zitten.
Het duurt niet lang eer meneer en mevrouw Willemssen thuis zijn. Ze wisten al wat hen te wachten stond, de arts die hen belde, had het al verteld.
Uw dochter heeft een aanval gekregen, het is een fatale aaanval geweest. de twee meiden die op Sofie pasten, hebben alles gedaan dat ze konden. Het mocht echter niet baten, het is te laat... Het spijt me, meneer.”
Meteen rent mevrouw Willemssen naar de ambulance, ze gooit de deuren open en kijkt naar het levenloze lichaampje op de brancard. “Nee, Sofie,” roept ze uit. Haar man snelt toe en grijpt haar vast, in een poging de blik weg te halen. Huilend heft Petra de handen naar haar hoofd, ze wil het niet meer zien! Alle stress, al het verdriet om hun kindje, alle zorgen! De slapeloze nachten wanneer Sofie moest hoesten, wanneer ze het benauwd had! En nu ligt ze er, geschonden. Met alleen nog maar een luier om zich heen en allemaal snoeren in de mond en op de borst. “Sofie! Nee, Sofie! Het mag niet... het kan niet waar zijn,” huilt Petra met horten en stoten. “Henk, Sofie... en wij waren weg... hadden plezier! Oh, Sofie! Het spijt me zo!”
Tranen vallen op de vloer van de ambulance en de eerst zo sterke vrouw zakt in elkaar. Wanhopig klampt ze zich aan haar man vast, om zo het verdriet weg te halen, om het allemaal ongedaan te maken. Zo zitten ze een poos. Henk kijkt naar buiten en ziet de moeder van Tessa en Lotte naar de auto lopen. Naar haar kinderen. Haar levende dochters.
De twee wisselen een blik uit, maar dan loopt ze snel verder. Haar dochters moeten naar huis.