|
Ik tart mijn schrijversblok met deze tekst. Twee dagen werk om het met moeite op papier te krijgen en ik heb het volledig herschreven doen ik het had. Over de titel zelf heb ik ook nog een middag gedaan. Het gaat niet makkelijk tegenwoordig.
Wat vindt u er van?
- - -
Mijn vrienden zie ik steeds minder vaak en ook mijn ouders bezoek ik niet meer. De broodnodige boodschappen kunnen mij nog naar buiten dringen, maar verder? Niets.
Misschien als excuus om nog een dag binnen te blijven, maar waarschijnlijk met een gevoel voor symboliek, ruim ik die dag mijn kamer op. Een ongebruikt keyboard gaat in zijn doos, de ruimte die vrijkomt wordt opgeslokt door mijn bureau waarop ik nu eindelijk mijn oude computer aan kan sluiten. De stekkers, in hun unieke vorm, wijzen duidelijk aan in welke contacten ze moeten, maar het blijft een warboel van kabels, vol met pompende elektriciteit. Het zonlicht valt via de spiegel op de struik van stroomdraden. Zo had ik ze nog nooit gezien. Het leek een kronkelend wezen.
Snel wend ik mijn blik af om mijn tv te ontkoppelen. Die moet ook naar de andere kant van de deur. Ik kom erachter dat de tv-kabel te kort is en met tegenzin bel ik mijn vader. Ja, hij kan meteen komen, jongen.
“Toen ik de boel hier aanlegde, heb ik er foto’s van gemaakt. Komt nu goed uit, nietwaar, knul?” zei vader vanonder zijn snor. In zijn vrije tijd klust hij bij als elektricien.
De hoofdstroomdraad komt in de hoek van de overloop binnen, gaat daar via het plafond de muur in en de spanningsdoos zit in de holle muur boven de deur. “Van daaruit komen alle kabels. Je lamp bijvoorbeeld zit daarop aangesloten, maar je tv-kabel ook. Ik zal hem even doortrekken, dan kan jij weer kastjekijken.”
Terwijl mijn vader bezig is met de draad, staar ik gebiologeerd naar het onzichtbare centrum van energie in mijn kamer, boven de deur. Het kloppende hart van de stroom, die als aderen door mijn kamer ligt. Ik slik een prop weg en zet een kop koffie. Na een kort gesprek waarin vader probeert binnen te dringen in mijn leven en ik handig pareer, laat ik hem de deur uit.
Ik ben alleen.
Wanneer het kraken van mijn voetstappen ophoudt, kan ik het gezoem horen. Brommend, als een vlieg, maar monotoon. In het midden van mijn kamer spits ik mijn oren, terwijl mijn handen van gebald naar gestrekt gaan om koelte langs het zweet te wuiven.
Twee stappen naar links. Eén naar voren. Daar, de adapter van mijn scheermachine. Ik leg mijn oor er tegenaan en hoor de minuscule boor die mijn hoofd binnen wil dringen. Het zweet parelt op mijn voorhoofd wanneer ik met een ruk de stekker uit de muur trek. Opgelucht hoor ik hoe het geluid afsterft.
Ik herinner me vermoeid hoeveel ik vandaag gedaan heb en pak tevreden een boek om in de stoel te lezen. Afleiding zal me goed doen.
Mijn blik kruipt telkens over de rand van het boek mijn kamer in en bekijkt de stopcontacten. Hoeveel heeft mijn kamer er wel niet? Na een korte ronde van tellen, weet ik dat er acht directe aansluitingen in de muur zitten, maar dat het totaal, samen met de vertakkende stekkerdozen, neerkomt op tweeëntwintig.
Mijn God. Wat een enorme spanning loopt er door mijn kleine kamer. Meters kabel liggen in de hoeken, onder mijn bed, achter de kast. Ja, maar dat is alleen het kleine deel dat zichtbaar is. Hoeveel draad zit er wel niet in de muren? Het grootste deel, dat had mijn vader zelf gezegd. En het centrum van dat al bevond zich boven mijn enige uitgang.
Mijn God. Ik zal nooit meer door die deur kunnen gaan. Langzaam glijdt het boek uit mijn bezwete handen. Ik moet rusten.
Met een normale borstel poets ik mijn tanden, omdat ik de elektrische niet durf te gebruiken.
Die nacht droom ik van vangnetten.
Het is avond, twee dagen later. Ik probeer een boek te lezen bij kaarslicht, maar de vlam is te zwak. Alle lichten zijn uit. Mijn computer is niet meer aan geweest sinds de verandering en ook de stekkers van mijn telefoon, radio en televisie heb ik eruit gehaald. Het is een druppel op een gloeiende plaat, ik weet het. De kabels zitten nog altijd barstensvol en reiken overal, maar de grote apparaten zijn tenminste dood. De organen sterven af.
Ik blaas de kaars uit, leg het boek op de tafel naast me en kruip mijn bed in. De warme dekens sluiten me welwillend in. Morgen moet ik boodschappen doen. De melk is op en het brood wordt hard. Bovendien kan ik wel wat vers vlees gebruiken. Morgen, als ik gedoucht en aangekleed ben, zal ik door de deur gaan…
Mijn gedachtegang wordt onderbroken door een aantal felle, rode ogen die me aanstaren. Mijn handen verkrampen en mijn voeten voelen koud en vochtig aan. Met geweld trek ik de stekker van mijn wekkerradio eruit. Na een lange tijd van doodstil liggen en stevig mijn ogen dichtknijpen, slaap ik in.
Met elke stap die ik dichter bij de deur kom, hoor ik het geluid erboven zwellen. Zoemend wil het tot me doordringen. Ik voel hoe het via mijn oren binnenkruipt en hoe de druk op mijn hoofd toeneemt. Als ik verder loop, zal het uiteenspatten. Ik kan er niet tegen. Mijn knieën raken de grond en met mijn hoofd tussen mijn handen kruip ik weg van de gapende deur.
Ik drink zure melk met brokken en bak bedorven vlees. De koelkast staat al twee dagen uit. Geen enkel apparaat is meer aangesloten op het grote netwerk, maar de kabels… God, de kabels. Als tentakels kruipen ze door de muren. ’s Nachts hoor ik ze krakend het hout verslinden, opzij duwen, wanneer zij hun spanwijdte vergroten.
Ik trek de deken tot over mijn neus en staar angstig rond. Het zweet probeert uit mijn poriën te komen en voelt als duizend naalden. Wanneer ik krabbel tegen de jeuk krijg ik het warmer en wordt de jeuk alleen maar erger. Niets doen. Stilliggen. Luisteren.
Ik slaap al nachten niet vanwege de zoemende kabels, maar vannacht is het erger. Ik hoor het hart pulseren boven mijn deur en zie zelfs een gloed. Een doffe, rode plek achter mijn behang, die met elke hartslag sterker wordt. Het licht kruipt in de aderen van het netwerk. Met elke puls verspreidt het zich verder, kronkelend door de muren. Een gloed uit de stekkerdozen, kleine, rode lichtstralen uit stopcontacten. Mijn kamer licht op in een pulserend net van stroomdraden.
Ik probeer adem te halen maar mijn keel wordt dichtgeknepen door de deken. Met mijn handen wil ik me los te worstelen, maar ze zijn verlamd. In een schok schoppen mijn benen het dekbed los en snel sta ik op. Ik open het raam, leun voorover en hap stikkend en hoestend naar de koele lucht. Het gal in mijn keel glibbert omhoog en ik braak mijn maag leeg over de schuine dakpannen. Achter me voel ik de kamer resoneren, trillen en machtiger worden, maar ik houd mijn blik scherp naar buiten. Ik huiver van de kou, maar ik kan me niet omdraaien. Ik hoor hoe de kabels losgelaten hebben van de muur en naar me toe kruipen. Ik voel de eerste zweepslag klappen en krimp ineen van de pijn. Toch weet ik mijn blik buiten te houden. De gloed aan de horizon verraadt dat de zon op zal komen. In het daglicht zal het beter zijn, denk ik, terwijl de volgende zweepslag mijn rug splijt van de pijn.
God, mijn God.
Daglicht brengt een kortstondige redding maar ik weet dat dit zo niet langer kan. De kracht van de stroom wordt steeds groter en als ik nu niet handel, zullen de kabels mijn kamer helemaal omvatten, met mij erin. Ze zullen me fijnknijpen of uiteen doen spatten. Ik moet hen voor zijn.
Vastberaden maar trillend zit ik in het midden van mijn kamer op de grond, mijn blik boven de deur gericht. In mijn hand heb ik een hamer. Langzaam sta ik op en terwijl ik zo hard neurie dat het bijna binnensmonds krijsen wordt, schuifel ik naar het gat. Ik hef mijn hamer op en mep tegen de muur. Behang scheurt, gips breekt en stof valt. Ik sla nog eens en nog eens en nog eens. Langzaam worden de kabels zichtbaar. Ze kunnen niet meer wegkruipen.
Ik pak de dikste, een grijze, en trek zo hard als ik kan. Stukken van mijn muur breken los en het gat wordt een langgerekte streep. Ik trek nog een keer en nu is het stuk hoofdkabel lang genoeg om op de grond te kunnen leggen. Mijn hamer leg ik behoedzaam neer terwijl ik de kabel met een knie en een hand ervan weerhoudt weg te glibberen. Ik pak het stanleymes van tafel, en zet de punt even boven de kabel in de grond.
Met kracht kap ik de hoofdader door.
- - -
LUH-3417
Laatst gewijzigd op 04-03-2003 om 00:01.
|