|
Duizelig dwarrelend door zijn dromen. Hij kon alleen maar dwarrelen. Zijn lichaam was niet meer bij elkaar, het was uiteengespat in losse stukjes toen het die zeepbel raakte. ‘Zondagsrijder!’ bromde ik nog toen ik het zag gebeuren. Als as aangeraakt werd, stoof het uit elkaar. Zo ook met hem, hij, die eens mijn beste vriend was. Nu niet meer. Met een mengeling van plezier en verdriet keek ik naar het schouwspel. De stukjes van zijn lichaam die vergingen tot stof. Het zou niet lang meer duren, ik zou hem opsnuiven en weer uitniezen. Hij zou alleen kunnen zweven in het duister. Pijnlijk lachend om zijn grootse fouten. Ik kijk verder, zie de doornen steeds dichterbij komen. Het was beter als ik zou stoppen met hem volgen, maar ik deed het niet. Ik bleef bij hem, tot zijn einde. Hoe dichter hij bij het water kwam, hoe sneller hij viel. De zeepbellen deden hem inmiddels niets meer, hij beukte er dwars doorheen. ‘Zondagsdwarrelaar!’ riep het oude konijn vanuit zijn oude schuurtje. Ik glimlachte pijnlijk.
De wind nam me op zijn rug en met gruwelijke snelheden scheerde ik over het rode water. Toen gebeurde het.
‘Vanessa!’ schreeuwde ik toen de stukjes as me al omgeven hadden. Ze vormden een dichte mist om me heen, verstikten me toen je niet keek. Toen je je hoofd wegdraaide kleurden mijn longen zwart. Zo zwart als je wraak zou zijn, je beloofde het me. Grimmig keek ik over het rode water, waar je wegscheerde op de rug van de bovenwind. Achter je hoorde je het getrippel van de watermuizen, maar je keek niet om. Ik viel op de grond en dook diep tot ik het water bereikte. Hijgend zat hij ineens naast me, half vergaan tot as. Wat eens mijn beste vriend was. Zoals jij ooit mijn beste vriendin was. Een bulderende lach dreef de herinneringen voort, hoe we samen ijskarretjes omgooiden en hoe we altijd op de daken sliepen. Ik wist alleen niet meer wanneer ik dat gedaan had. Je grimmige gezicht staat nog steeds op mijn netvlies gebrand. Je haatte me, net zoals die dropveter die toen naast me zat, je haatte hem ook. Wat heeft hij gedaan? Heeft hij iets ergers gedaan dan ik? Of ergerde je je gewoon aan hem? Waarom heb je me verlaten?
Met een glimlach overzag ik het speelveld, de stukken lagen allemaal op hun plaats. Jij was mijn koningin, zij waren alleen maar pionnen. Je had de macht over mij, ik was je koning. Je bestuurde me, controleerde iedere beweging die ik maakte. En ik liet alles toe. Verwarring overspoelde me toen mijn benen tot as vergaan waren. De zwarte stukjes vlogen meteen naar het meisje naast me, verstikten haar toen je niet keek. Waarom liet je dit gebeuren? Als oude duikboten doken andere meisjes op, je bekeek ze met evenveel haat als ik deed. Toch zat ik hier, tussen die walgelijke gedrochten, mislukkelingen van de voltooide tijd. Het was jouw experiment, ik hielp je. Maar ik werd te machtig voor je, ik snap niet hoe je dat dacht. De andere meisjes verbrandden ook, roze vlammetjes knabbelden suikerzoet aan hun zwarte pumps. Grimmig glimlach ik, een grimas die ongewoon was voor mijn ongeplooide gezicht. Maar hier valt het niet op. De zeepbellen doen me pijn, maar ik sla me er wel doorheen. Als ik jou nog maar één keer kon spreken. Mijn tranen brandden gaten in mijn wang en hingen aan mijn kin. Zilveren ijspegels voor jou.
Wie zijn dit? Wat doe ik hier? De vragen die ik stelde waren nutteloos, niemand antwoordde me. Toch bleef ik gillen, met mij vele anderen. De roze vlammetjes knabbelden aan mijn pumps, het rode water doofde het vuur niet. Oude liefde roest niet, oude haat vervaagt evenmin. Maar ik herinnerde me niets. Niet hoe ik geboren was, niet hoe ik stierf. Ook niet waarom er zoveel anderen waren. Het was niet haar bedoeling, dat kon ik zien. Ze wilde niet dat wij elkaar zagen en onze krachten konden bundelen. Uiteindelijk deden we het niet hoor, op het einde lieten we elkaar los en vervaagden allemaal. Alleen onze harten bleven over, maar niet in vrijheid. Zilveren ijspegels vormden een kooi om ons heen, wij wilden weg, maar het kon niet. Ik voelde liefde toen, nu kan ik nog glimlachen dat ik dat vroeger deed. Liefde voor die anderen, de anderen die in hetzelfde schuitje zaten. Die opgegeten werden door roze vlammende monstertjes. De anderen waren me bekend, nu ben ik ze vergeten. Ze waren niet belangrijk genoeg om te onthouden, de enige die belangrijk genoeg was, was jij…
Een donkere glimlach speelt om mijn zwartgestifte lippen. Ik heb ze allemaal gebroken, één voor één. Thijs liep alleen maar met me mee, het domme sukkeltje. Ik brak hem ook. Nu is hij niet meer dan de rest, stukjes stof vermengd met zwartje as. En alleen ik, Vanessa, blijf over. Rijdend op de rug van de bovenwind verlaat ik de plaats en kijk naar de opkomende zon. Mijn ogen knepen zich tot spleetjes en toen zag ik het. Het keukenlicht dat op de tafel scheen.
Grim
|