Zie, in het zand
Zie, in het zand
kan ik een vis tekenen
zo sprekend echt
dat hij in mijn ogen
kan zwemmen
naar de overkant.
Stil nog even zegt de vis
in zijn golfjes van zand
tegen de wind.
Stil, niet spreken nu.
ik wil nog even
blijven leven.
© Armand van Assche
Uit: Soms kietelt het
Baeckens Books BVA 2002
Een Bloem
Als ik een bloem was,
zou ik dan nu bloeien?
Of zou ik een bijzondere bloem zijn,
een onvoorstelbare bloem,
een bloem die niet kan kiezen tussen bloeien
en niet bloeien,
En die over de rand van een vaas voorover
leunt
om te zien of zijn afgrond een bodem heeft?
Of zou ik alleen maar kunnen bloeien,
moeten bloeien,
rood en gedachteloos,
op een ongerepte schoorsteenmantel, ergens
tussen schaamte en geluk?
En als ik een bloem was,
zou ik dan weten wanneer ik moest verwelken?
Nu nog niet?
Toon Tellegen,
Uit: Kruis en Munt
De tuin
Ver is het voorjaar gevorderd.
Het gazon,
omgeven door een border
vol bont verleden,
moet weer eens worden gemaaid.
Mijn vader wijst me op een hoekje
waar nu peterselie en sla zijn gezaaid.
Hij leidt me langs de perken,
laat zien hoe alles weer is opgekomen.
Middagen lang heeft hij moeten werken,
gesnoeid en gewied, de kantjes afgestoken.
We blijven staan.
Snel grist zijn hand onder de heg
een heel klein sprietje onkruid weg.
Ik ken nog vrijwel elke plant.
Wanneer mijn vader vlak voor mij
het huis binnengaat,
hoor ik de buurman het grindpad harken
met ijzeren regelmaat.
Maarten Doorman
De lentefee
De lentefee loopt door de tuin
En tovert bloemen uit de dauw
Want waar de fee haar voeten zet
Verrijst een feestelijk boeket
In rood of geel of blauw
De lentefee loopt door de tuin
De feeërieke lentefee
Van wie ik hou
De krokussen en de narcissen
Ze spatten uit de grond
De winter is vergangen
En de lentefee gaat rond
De lentefee gaat door de tuin
En maakt een eind aan alle kou
Het gras wordt weer een groen tapijt
En ik neem het met dankbaarheid
En trots in ogenschouw
De lentefee gaat door de tuin
De excellente lentefee
Van wie ik hou
Het is mijn vrouw
Ivo de Wijs
De zomers
Klaprozen, korenbloemen, barstenvolle
goudgele aren streelden mijn gezicht.
Groengouden vliegen zoemden een gedicht.
Rood liet het ooft de appelwangen bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht.
Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen.
Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen.
Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien?
Ging dan het paradijs voorgoed verloren
omdat wij aan de wereld toebehoren?
Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien
een zolder in een huis zijn zonder zorgen.
Daar hebben ze die zomers opgeborgen.
Kees Stip
uit: Au! de rozen bloeien.
Sonnetten van bedreigd geluk.
Bert Bakker 1983
Zo waait de wind
Zo komen de dingen en gaan
we verzinnen ze niet, ze gebeuren
en al weten we niet waarvandaan
ze maken ons blij of we treuren
alles is nemen en geven lief kind
zo waait de wind
De wolken ze varen
ze varen voorbij
de sneeuw van december
de bloei van de mei
alles wat ik zing
wordt herinnering lief kind
zo waait de wind
't is 'n voetstap op 't grind
zo waait de wind
Zo komt de liefde
opeens ontmoet je haar
ze komt jouw kant op
en niemand weet van waar
als je de moed al hebt verloren
komt onverwacht 'n vrind
zo waait de wind
Dichter: Toon Hermans
Titels: Zo waait de wind/Leven/Luisteren
Dichtbundel: Zo waait de wind
Vlinders
Zoals de zachte nachtgeluiden
stil komen dwalen in je droom
raken gedachten je soms aan.
Dat moeders ook dood kunnen gaan.
Dat vaders ook wel eens kunnen huilen
En dat je nooit weet wat er komt.
Hoe kun je een gedachte laten zwijgen?
Het zijn net vlinders: kun je vlinders slaan?
Je wilt gewoon dezelfde blijven
En dat er niemand weg zal gaan
Dichter: Johanna Kruit
Titel: Vlinders
Boek/Bundel: De dichter is een tovenaar; 175 gedichten voor kinderen. Verzameling dus, oorspronkelijk komt het uit: Wie weet nog waar we zijn? Leopold, 1999
Niet van iedereen wist ik de dichtbundels...