Alleen als je,
Zou huilen
Alleen als je,
Zou breken
‘Ik hield van jou!’ Schreeuwde hij,
- wat is Liefde? – vroeg ik me af, stil.
‘Ik ben nu alleen!’ Jammerde hij,
- alleen zijn we allen – vroeg ik me af, stil.
’Waar bén je nu?’ Smeekte hij,
- voor je, met je, bij je – zei ik hem, stil.
’O’ (dan is het goed)
’Ja’ Beaamde ik.
’Ja’ Bevestigde hij nog eens.
’Wat is liefde?’
’Jij en ik’ Verried ik de rest van de wereld.
’Samen?’ (hij was nog steeds onzeker)
’Ja, Samen.’ Stortte ik mijzelf in het verderf.
‘En de rest dan?’
‘De rest Lief, daar leven wij in ruste mee.
Wij hebben onze naasten lief, en dan…’
‘Wat is liefhebben dan?’ Onderbrak hij me.
‘…dan bieden wij hen Kracht en Liefde.’
’O’ Beschaamd, vanwege het voortijdig afbreken van al dat moois.
‘Eh..’
‘Hmmm?’
‘Hou je van me?’ (was het nu nog niet duidelijk?)
En starend langs het blanke water, waar het leven in verscholen zat, waar de reigers langs de rand op de loer lagen (niet om dat leven te benemen, maar om ons het verzwikkende avondrood te tonen) vertelde ik hem nog één keer, echt nog maar één keer volmondig nu (heus):
‘Toen ik vanochtend, gisteren, vandaag, ten tijde langs het licht liep, en toen ik daarnaast ook eens langs het donker liep,
zag ik mezelf passeren. En dat was waar ik dacht:
‘Goh, wat moet zij toch gelukkig zijn,
zo dieplachend met zijn Liefde mee’.’
En dat alles.
Ondanks de kille straatstenen.
__________________
eight days a week
|