Lopend over wegen die ik nooit betreden had, wandelend tussen de alwetende en alziende sterren, gaand over paden die eerder nog onbegaanbaar leken, met alleen jou als compagnon, dacht ik, dat het nooit meer mis kon gaan…
Hoe verkeerd zat ik, groentje dat ik was... hoeveel verder kon ik, dromer als ik was, er nog naast zitten?
Ik blijf geloven in hen, die me toch steeds weer aandacht en genegenheid schenken. Ik zweer steeds weer trouw aan haar die me even aanraakt op het moment dat ik dat nodig heb, haar hand weer terugtrekt, maar me diep in de ogen blijft kijken. Maar waarom krijgen ze er allemaal na een tijdje genoeg van? Wie geeft het teken, opdat ik geen belang meer draag?
Geef ik het teken? Is het echt zo, dat als ik één dag in mezelf gekeerd ben, mensen zich van me af keren? Zijn meisjes zich bewust van wat ze met me doen? Steeds weer duidelijk willen maken dat ik hen niets kan doen, en uiteindelijk mij beschuldigen van het feit dat ik niet oplette, terwijl ik hen normaal met fluwelen handschoentjes verzorgde…
Is dat liefde? Moet liefde dan steeds weer haatliefde zijn? Moet er dan bij alles, elke handeling, competitie zijn, of zelfs strijd? Waar halen we die ‘ik ben beter als jou’-mentaliteit (nee, het is ‘dan jij’, hà-hà) toch vandaan? Gaat deze zelfs door tot in wat ik zo even nog als het puurste van het belichaamde hier op Aarde ervoer?
Ik durf nog maar weinig mensen te vertrouwen. In deze wereld der blinden wil iedereen steun bij elkaar zoeken, maar uiteindelijk klampt men zich alleen maar vast aan de eenoog: een 'player' die zijn gevoel heeft uitgeschakeld, zich een weg naar de top heeft gebaand zonder om te kijken of onder zijn laarzen te kijken naar wie, hem helpende, door hem vermorzeld is...
|