De muziek speelde zachtjes op de achtergrond. Hij had zo graag die muziek gewild. Zijn ouders waren er minder blij mee, ze vonden het niet passen op een gelegenheid als deze. Hij had er geen boodschap aan. Zijn naasten hadden zich verzameld voor hem, met allerlei cadeaus in hun handen. Bloemen, heel veel bloemen. Witte en rode rozen. Ze werden bij zijn bed neergelegd, hij sliep. Zijn handen vredig op zijn borst gevouwen, een glimlach speelde om zijn lippen. Iedereen leek te wachten op hem, tot hij wakker zou worden. Verwachtingsvol keken ze elkaar aan, zijn moeder vouwde haar hand om die van haar man. Zijn vader stond daar maar, met lege handen.
De zon scheen, de wolken waren bijna verdreven. Het hoorde zonnig te zijn die dag. Er was geen plaats voor regen en zeker niet voor koude regen. Hoe mooi het ook daarna zou zijn, hoe groot de regenboog was. Nu mocht er geen regen zijn. Nog meer aanwezigen grepen elkaar vast, wilden niet alleen blijven staan. Ze hadden elkaar nodig. Tot hij wakker zou worden, dan zou alles weer goed zijn, hoefden ze hun adem niet meer in te houden. Dan mocht het ook weer nacht worden. Dan kon iedereen ook weer verder met hun leven. Nu nog niet.
Knipperde hij met zijn ogen? Ze waren nog dicht. Iedereen wachtte op zijn bewegingen, maar hij bewoog niet. Word dan wakker. Pak je cadeautjes uit. Kijk eens naar de bloemen die we hebben meegenomen. Je vader is er ook. Hij was zo lang weg van huis maar nou is hij er. Sta op en sluit hem in je armen. Opa komt morgen uit het ziekenhuis, zullen we hem samen op gaan halen? Hij was heel blij met de kaarten die je hem gestuurd had. De hond moet nog uitgelaten worden. Het is jouw beurt vandaag.
Zijn grote broer stond het dichtste bij hem. Het leek alsof hij geen gezicht meer had. Zachtjes fluisterde hij zinnen om hem wakker te maken, was klaar om liedjes te zingen als hij wakker werd. Slingers hadden ze nog niet opgehangen. Het was ook geen gelegenheid om slingers op te hangen. Hij zou niet meer wakker worden.
Ik keek naar de plaats waar hij tegen de grond aan klapte. De herinnering kwam weer terug. Toen hij daar zo lag, was er niks meer over van de persoon die hij eerst was. Op de grond was het ineens vredig, geen woorden meer die konden kwetsen. Als hij rechtop stond wilde hij nog wel iets zeggen, duidelijk maken dat hij zichzelf de sterkste vond. Dat hij dat ook wel durfde zonder vriendjes bij hem. Hij was niet bang om dat te zeggen, waarom zou hij? Dacht dat hij onkwetsbaar was. Zijn reputatie moest koste wat het kost hooggehouden worden. Ik had hem alleen gezien op die manier.
De muziek speelde langzaam verder, de aanwezigen stonden stil. Het regelmatige bewegen van de longen, het kloppen van het hart was aanwezig bij iedereen, behalve bij die jongen. Ik hoorde er niet te staan. Waarom moest ik er staan? Ik moest niks, maar ik stond er toch. Ik wilde het resultaat zien van wat ik had aangericht. Dat er meer was aan die jongen dan alleen de grote mond. Zijn vader keek me aan, het verbaasde me dat hij me nog niet aangevlogen was. Veel mensen doen dat als ze zich geen raad weten met hun emoties. Ze koken langzaam over, het kan jaren duren, maar eens moet het er uit. Hij had staan kijken hoe het er bij mij uit moest, wakkerde het vuur aan om te zien of het me zou verteren.
Ik vroeg me af waarom hij dat deed, maar aan hem vragen kon ik het niet meer. Er was geen zinnig woord uit hem te krijgen, alles wat je van hem zag, was de muur om zijn hart. Van binnen zou het een mooie plaats zijn, zoals het bij iedereen iets moois was. Maar zijn muur was te hoog voor mij om door te breken. Ik wilde er ook niet doorheen. Ik hoefde er niet doorheen.
Hij luisterde ook niet, maar dat hoefde hij ook niet van zichzelf. Hij was immers onkwetsbaar. Zijn reputatie zou er wel voor zorgen dat ik zou buigen. Natuurlijk niet. Het bleef stil. Ik hield me bezig met mijn eigen zaken, hij deed dat ook. Soms wilde hij zijn aanwezigheid nog eens laten zien. Hij voelde zich een roofdier zonder vijanden, samen met zijn roedel. Anderen waren schapen, wachtend op hun verlies. Ze hadden geen besef van hun omgeving en het enige wat ze zouden doen is wegrennen. Vluchten, samen met de rest van de kudde.
Het was sneller gebeurd dan ik had gedacht. Loyaliteit was ver te zoeken, wolven werden snel weer schapen als schapen wolven werden. De roedel viel uiteen. Ik keek achter me, hoorde zijn stem spotten. De muur om zijn hart was te sterk om te breken, ik had niet eens zin om zoiets te proberen. Ineens zweeg hij, kwam los van de grond en viel weer terug. Vanaf daar was mijn leven een nieuw pad ingeslagen, een pad waar ik niet zeker van wist of ik er heen wilde. Maar de beslissing was al gemaakt en alleen maar terug te draaien in verhalen die ik schreef. De echte tijd lag anders, wilde niet zo graag een andere weg nemen dan al gebeurd was.
Van daar kwam ik hier en wilde het niet eens over doen. Het maakte mij niets meer uit. Ik was een wolf in schaapskleren. Mensen zeiden dat ik hondsdol was. Ik wist beter. Zij waren schapen in wolfskleren, met scherpe tanden die niet van hun waren. Wolven werden schapen waar schapen wolven werden. Sommigen overleefden het niet. De wakkere wolf werd een slapend lam, kwetsbaar en willoos. De prooi werd de jager. Ik keek naar de bloemen. Dit keer geen happy end. De wereld lag toch al ondersteboven, dan kon dat er ook wel bij.
|